2046 12 NOVEMBER 1976
(Avond)
In de tweede plaats zou ik willen ingaan op
het commentaar van een werkgroep van wetenschap
pelijke instituten van K.V.P.C.H.U. en A.R.P. op
de contourennota voor een toekomstig onderwijsbe
stel. In dit C.D.A.-commentaar worden zeer princi
piële zaken aan de orde gesteld, waarbij ik weer
voorbij zal gaan aan kwesties als de vrijheid van
onderwijs en de kritiek ten aanzien van het model
van de middenschool, welke kritiek zó hevig is,
dat dit model praktisch geheel wordt afgewezen.
Overigens heeft daarover al het nodige in de pers
gestaan waarvan men kennis heeft kunnen nemen. Ik
wil echter niet helemaal voorbijgaan aan wat, in
het vakjargon, het "genivelleerde profiel" wordt
genoemd en wat men als "de kwestie van gelijke
kansen" zou kunnen vertalen. In het C.D.A.-commen
taar wordt op dit punt veel kritiek uitgeoefend en
wordt na een lang betoog de extreme vraag gesteld
hoeveel macht aan diverse maatschappelijke zorg
wekkende en zorgbarende, alsmede bijstandsbehoe-
vende groepen in de Nederlandse samenleving moet
worden toegekend in het licht van gelijke kansen
op onderwijsresultaten en daarop volgende maat
schappelijke weerbaarheid. Het spreekt vanzelf dat
in het commentaar hierbij weer wordt gerept van de
zogenaamde "comperatieve ongelijkheid", een onge
lijkheid in die zin wethouder Van Graafeiland
heeft het ook al gezegd dat ieder mens een
uniek en zelfstandig wezen is met een eigen aange
boren en verworven karakter- en persoonlijkheids
structuur. Het is zelfs mensonterend en in strijd
met de rechten van de mens wanneer men het tegen
gestelde beweert, aangezien ook in het handvest
van de Verenigde Naties staat dat elk mens een
uniek en zelfstandig wezen is.
Ik heb veel waardering voor bovenbedoeld com
mentaar van ons C.D.A.maar één belangrijke zaak
is mijns inziens over het hoofd gezien. Wanneer ik
daar dieper op inga, ben ik mij ervan bewust dat
ik op dit late uur weer een stokpaardje van mij ga
berijden, maar ik hoop dat men het geduld heeft om