12 NOVEMBER 1976 2055
(Avond)
anderzijds bepaalde voorzieningen, ook voor de so
ciaal zwakkeren, terugneemt. Er worden allerlei
beperkingen aan de gemeente opgelegd waardoor het
moeilijk wordt de kostenstijgingen voor noodzake
lijke voorzieningen op te vangen, terwijl op deze
manier de plaatselijke overheid wordt gedwongen
de ingezetenen, ook de meer afhankelijkente be
lasten. Ik denk daarbij aan de onroerend-goedbe-
lasting
Wethouder Broeders heeft betoogd dat het ef
fect van de verhoging van de onroerend-goedbelas-
ting uiteindelijk op 6,a 7,per jaar
neerkomt, waarbij ik een enkele kanttekening zou
willen maken. Ik ga dan evenals het college uit
van de eigenaar-bewoner van een huis met een be
scheiden economische waarde van 36.000,Er
was reeds rekening gehouden met een belastingver
hoging van 8 die haar effect in 1977 zal vinden
en waarmee een bedrag van 16,gemoeid zal
zijn. Daarbovenop komt dan nog eens het bedrag
van 6,a 7,waarover de wethouder heeft
gesproken, zodat het verschil in feite 23,is.
Bij vergelijking met het jaar 1975 constateer ik
een verschil van 36,36. De positie van degene
die voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van
enig bezit en die niet in het genot van een waar
devast pensioen is, wordt uitermate moeilijk, te
meer daar het rijk de huiseigenaren straks eventu
eel ook nog zal beperken in de mogelijkheden tot
verhoging van de huurwant er wordt gerekend op
een toegestane huurverhoging van 7 a 8
De wethouder heeft een vergelijking met ande
re steden gemaakt, iets wat ik altijd weer enigs
zins moeilijk vind. Bij een dergelijke voorziening
moet men zich immers ook afvragen hoe het in een
andere stad gesteld is met het voorzieningenpakket,
de behoeften en de bijzonderheden, maar daarover
is niet altijd voldoende bekend. In sommige ge
meente heeft men bijvoorbeeld ook het rioolrecht
in de onroerend-goedbelasting verwerkt.
Ik heb eigenlijk het gevoel dat het rijk een