2060 12 NOVEMBER 1976 (Avond) de wethouder van financiën nog eens even kan zeg gen of de opmerkingen die de heer Van Dun heeft gemaakt door hem al dan niet worden onderschreven. Wethouder BROEDERS: In mijn beantwoording van het betoog van de heer Visser meen ik mij sterk te kunnen beperken. Het vraagstuk van de vrijheid van richting, oprichting etc. is bij de algemene beschouwingen al aan de orde geweest en de kwes tie van het godsdienstonderwijs hopen wij nog de ze maand in de raad aan de orde te stellen, bij welke gelegenheid op de aspecten die daarbij aan de orde zijn, nader zal kunnen worden ingegaan. De nieuwe wet op het basisonderwijs wordt uiter aard bestudeerd; ik zal daar deze maand zelfs nog een gesprek in wat bredere kring aan voeren ten einde de aspecten van de nieuwe wet nog nader te bestuderen. Er is, bijvoorbeeld door de Vereni ging van Nederlandse Gemeenten, nogal wat over ge publiceerd dat de moeite van het bestuderen waard is. Men stuit daarbij op uitgangspunten die men verbeteringen zou kunnen noemen, maar ook op vraagstukken waarbij men eraan kan twijfelen of wel de beste oplossing tot stand zal komen. Ik hoop dat door de discussie die op verschillend ni veau wordt gevoerd de nieuwe wet op het basison derwijs, ook in het kader van de financiering, duidelijker en beter zal worden. Tijdens de begrotingsbehandeling neem ik al tijd wat lectuur mee en ik heb het door de heer Visser genoemde rapport over de contourennota de zer dagen dan ook voor een groot gedeelte gelezen. De opmerkingen die de heer Visser in dit verband heeft gemaakt en het gemis dat hij in het rapport heeft geconstateerd, zijn mijns inziens de moeite van het overwegen waard. Het lijkt mij goed dat de opvattingen van de heer Visser ook aan de sa menstellers van het rapport worden doorgegeven, aangezien zij er misschien hun voordeel mee kunnen doen. Het vraagstuk van de overdreven positie van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 2060