12 NOVEMBER 1976 2065
(Avond)
op dit terrein worden verricht en van experimen
ten die ook in andere plaatsen worden ondernomen.
De heer Welschen heeft in dit verband de vraag
gesteld of het mogelijk is de effecten van het
werk waarmee we begonnen zijn, te meten. Ik kan
daar op dit ogenblik geen antwoord op geven en
ik moet er met mensen van de sociografische dienst
nog een gesprek over voeren.
Mevrouw Giebels heeft over "statusgevende
diploma's" gesproken. Tijdens de algemene beschou
wingen ben ik reeds ingegaan op de vraag of ons
gehele onderwijssysteem met zijn statusgevende
diploma's er niet toe leidt dat we het vraagstuk
in de kern niet oplossen. Als we ervan uitgaan
dat er eigenlijk een onderwijssituatie zou moeten
zijn waarin naast kennisoverdracht creatieve
vaardigheden en verschillende manieren van maat
schappelijk functioneren tot hun recht komen,
houden we ons bezig met een proces dat we in Bre
da niet helemaal kunnen omvatten. Bij de algemene
beschouwingen heb ik al gezegd dat mijns inziens
de mogelijkheden vanaf het kleuteronderwijs tot
het voortgezet onderwijs zouden moeten doorlopen.
Op het ogenblik zijn er bij het basisonderwijs
allerlei vernieuwingen aanwezig, maar het is de
vraag of de mogelijkheden bij het voortgezet on
derwijs voldoende aansluiten op de nieuwe gedach
ten. Nog veel belangrijker is de vraag of we in
ons maatschappelijk functioneren niet te veel de
weg van de statusgevende diploma's zijn ingesla
gen en of we niet meer zin en inhoud zouden moe
ten geven aan het menselijk functioneren in de
maatschappij dat niet door het onderwijs kan wor
den benaderd en dat aan de menselijke persoonlijk
heid aangepast zou moeten kunnen zijn. Dit alles
overstijgt evenwel duidelijk het onderwijsterrein
als zodanig.
Ik meen hiermee op de opmerkingen van me
vrouw Giebels over de achterstandsituatie te heb
ben geantwoord. Het lijkt mij goed dat we in de
commissie naar aanleiding van hetgeen ik nu heb