18 NOVEMBER 1976.
2136
worden gestimuleerd.
Wethouder BROEDERS: Ik meen dat ik vrij kort
kan zijn. De heer Visser is op het wetsontwerp op
het basisonderwijs ingegaan, dat ik uiteraard heb
gelezen maar waarvan we nog moeten afwachten in
welke vorm het de eindstreep zal halen, hoewel de
heer Visser daarbij mijns inziens terecht heeft
aangetekend dat er op het door hem bedoelde punt
weinig veranderingen zullen worden aangebracht. Op
het betoog van de heer Visser meen ik niet nader te
moeten ingaan, omdat hij eigenlijk de beoordeling
die wij in het voorstel hebben verwoord, heeft on
derschreven.
Naar aanleiding van de woorden van mevrouw
Koek zou ik allereerst iets over de formulering van
het besluit willen zeggen. Zij heeft erop gewezen
dat in het concept-besluit de Stichting Dekenaat
Breda wordt genoemd, terwijl de regeling, zoals
uit artikel 9 blijkt, voor alle levensbeschouwelij
ke richtingen geldt. Ik ben van mening dat mevrouw
Koek gelijk heeft en dat er een beter concept-be
sluit zou ontstaan als we artikel 9 zouden laten
vervallen en de tekst na het "besluit" als volgt
zouden laten luiden: "desgevraagd aan de door bur
gemeester en wethouders erkende instellingen die
zich met het geven van godsdienstonderwijs dan wel
vorming op de scholen voor g.l.o. en b.l.o. te
Breda belasten, hierna te noemen "instellingen",
tot wederopzegging een tegemoetkoming toe te ken
nen(enz.)" Ik geloof dat er op die manier een
mooier voorstel tot stand komt en ik zou de raad
willen vragen of hij daarmee kan instemmen. De aan
leiding tot het doen van het ter tafel liggende
voorstel is een verzoek van de Stichting Dekenaat
Breda geweest. Wij zijn vervolgens tot de conclusie
gekomen dat de subsidieregeling voor iedereen zou
moeten gelden, maar de voorgeschiedenis heeft in de
voorgestelde besluitvorming tot een enigszins merk
waardige formulering geleid.