2137 18 NOVEMBER 1976. Op de vraag of het dekenaat aan de ouders een tegemoetkoming heeft gevraagd kan ik noch bevesti gend noch ontkennend antwoorden. Ik weet wèl dat van de kant van de kerken vrij veel gelden aan het godsdienstonderwijs zijn besteed, maar dat is al les wat ik weet. Het is inderdaad onze bedoeling dat de open bare en de bijzondere scholen gelijkberechtigd zul len zijn ook mevrouw Giebels heeft daar naar ik meen over gesproken opdat godsdienstonderwijs en vorming voor alle scholen op dezelfde wijze mo gelijk worden gemaakt, althans wat de financiële bijdrage van de gemeente betreft. Ook is het de be doeling de mogelijkheden aan de overkoepelende organisaties bekend te maken: misschien is het zelfs nog beter de regeling -- ik leid uit de ge maakte opmerkingen af dat de raad met het voorstel zal instemmen aan alle scholen bekend te maken teneinde ervoor te zorgen dat degenen die van deze regeling gebruik zouden kunnen willen maken, weten dat zij bestaat. Ik zeg toe dat zulks zal gebeuren. Over het standpunt van het college kan mijns inziens enig misverstand bestaan. Het standpunt dat in het voorstel onder woorden is gebracht, heeft in het bijzonder betrekking op de gelijkberechti ging van de verschillende richtingen die binnen het onderwijs bestaan. Het college is er overtuigd voorstander van dat de vrijheid van keuze voor de ouders natuurlijk met de beperkingen die door de wet worden opgelegd positief wordt benaderd en dat godsdienstonderwijs en vorming voor alle scholen op dezelfde wijze, in overeenstemming met de richting-in-kwestie, mogelijk zijn. Dit is het standpunt van het college, maar misschien zou daar over bij lezing van de tekst misverstand kunnen ontstaan. Mevrouw Giebels heeft gezegd dat de fracties van P.v.d.A. en P.P.R. hebben geworsteld met de vraag welk standpunt zij ten opzichte van het voorstel zouden moeten innemen; dit was mij uit de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 2137