18 NOVEMBER 1976.
2138
discussies in de commissie onderwijs bekend. Men
heeft informatie van uiteenlopende aard gekregen,
maar ik kan zeggen dat ik het bijzonder waardeer
dat P.v.d.A. en P.P.R. met het ter tafel liggende
voorstel willen instemmen.
Mevrouw KOEK-VAN MERKOM: Uit de woorden van
de wethouder blijkt dat de kans bestaat dat het de
kenaat de ouders niet heeft ingelicht. Indien dit
het geval is, kan het college het dekenaat dan vra
gen dit alsnog te doen? Het is mij bekend dat ver
scheidene ouders volstrekt niet op de hoogte zijn
en ik geloof dat het van belang is dat de ouders
weten hoe hun kinderen godsdienstonderwijs krijgen.
In eerste termijn heb ik al gezegd dat verscheidene
ouders beslist bereid zijn een bijdrage voor het
godsdienstonderwijs te betalen.
De door de wethouder aangegeven wijziging van
het concept-besluit heeft natuurlijk onze volledige
instemming. Met het antwoord op de vraag of het
college voorstander van openbaar onderwijs is, ben
ik niet geheel tevreden. Het antwoord luidde dat
b. en w. vóór de vrijheid van keuze van onderwijs
zijn. Als ik zo'n antwoord hoor, meen ik dat het
goed is na te denken over de instelling van be
stuurscommissies voor het openbaar onderwijs, waar
door nog eens extra de nadruk op het belang van
het openbaar onderwijs zou kunnen worden gelegd.
Wethouder BROEDERS: Ik ben bereid de Stichting
Dekenaat Breda op de opmerkingen van mevrouw Koek
over de informatie aan de ouders te attenderen,
waarbij de verantwoordelijkheid voor die informa
tie uiteraard bij de Stichting blijft liggen. Ik
zeg toe dat ik haar opmerkingen zal doorgeven.
Met het standpunt ten aanzien van het openbaar
onderwijs zijn natuurlijk altijd enige problemen
verbonden. Wij hebben in het college niet nagegaan
of ieder lid persoonlijk voorstander van het open
baar onderwijs is. Als men zulks zou nagaan, zou