2157 18 NOVEMBER 1976. Goos heeft geciteerd en die erop neerkwam dat ik van mening ben dat, wanneer het college en de raad niet nader tot elkaar kunnen komen, het laatste c woord in het democratisch besluitvormingsproces E aan de raad moet zijn. c Het gaat niet om goede bedoelingen, het gaat 1 om een opdracht die dit college duidelijk heeft 1 gekregen, niet alleen bij de behandeling van het e buitengebied, maar op vele ogenblikken waarop het c agrarisch gebied aan de orde was. Wij hebben de op- n dracht te waken voor de bescherming van het agra- c risch gebied, hoe moeilijk dat ook is. Ik ga niet c in op de poging van de heer Ten Wolde om mij op- merkingen over de algemene problematiek te ontlok- v ken, omdat we daar tijdens de begrotingsbehandeling c voldoende over hebben gesproken. In ieder geval kan ik uit eigen praktijk verzekeren dat de bescher- c ming van het agrarisch gebied in het kader van c bouwaanvragen in het Verleden met een moeilijk we- c gingsproces gepaard is gegaan en dat dit, gezien 1 de bouwaanvragen die er liggen, ook in de toekomst 1 het geval zal zijn. v De lange duur van de procedure mag misschien G een blijk zijn van de zorgvuldigheid en de vele c momenten van denken die er intern en extern zijn I geweest. Ik wijs de heer Goos er evenwel op dat het c niet alleen aan het college ligt dat het zo lang C heeft geduurd. Tijdens de raadsbehandeling van i 1973 heeft zijn fractiegenoot Biemans gezegd dat in feite het oordeel van de "Tilburgse commissie" zou moeten worden gevolgd, maar hij heeft daar de e vraag aan verbonden of de wethouder bereid was nog 1 eens met de heer Floren en de commissie aan tafel c te gaan zitten. Dat is gebeurd en het heeft aan de bestaande opvattingen niets veranderd. Toen het onderwerp in mei in de commissie aan de orde was, is van bepaalde zijde aangekondigd dat er aanvul lende informatie zou komen. Deze aankondiging was c terecht, maar door dergelijke externe factoren heeft I het wegingsproces lang geduurd. e

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 2157