220 12 FEBRUARI 1976 het Filmhuis ter tafel kwam! Ik vond dat dat van de wethouder een heel goede stunt was. Overigens hebben wij hier, hoewel het politiek ontzettend handig is gespeeld, wel enige moeite mee. Eén van de dingen die onze fracties het meest hebben "geprikt", is het feit dat de subsidies voor het Filmhuis en voor de Kritiese Filmers een zeer lange procedure hebben doorlopen. In het voorstel wordt er op gewezen dat het Filmhuis onder zeer ongunstige omstandigheden toch heeft kunnen func tioneren. Onze visie op cultuur hebben wij in een eer der stadium reeds uiteen gezet. Daarbij hebben wij betoogd dat het juist van belang is dat groe pen als deze, die bezig zijn met bewust-wording een belangrijk criterium voor ons en met experimentele activiteiten in het cultuurveld van Breda, snel en efficient door het ambtelijk apparaat kunnen worden geholpen. Een college van b. en w. is dan niet alleen een voorwaardenschep pend beleidsinstrument, maar ook een instantie die initiatieven die zich voordoen snel oppakt en tot een goed resultaat probeert te brengen. Wan neer men bij het Filmhuis immers niet over veel doorzettingsvermogen had beschikt, hadden wij in de situatie kunnen komen te verkeren dat het Filmhuis failliet was gegaan, dat er geen Film huis meer was geweest en dat er geen aanbod meer was geweest van films die gewoonlijk niet in de roulatie komen omdat zij te weinig bezoekers trekken en niet genoeg op het grote publiek, het consumptiepubliek, gericht zijn. Vervolgens zou ik willen ingaan op de "pro loog" die de heer Visser heeft gehouden. Het eerste dat mij daarbij te binnen schoot was dat ik nu eigenlijk met de "bergrede" van zijn anti revolutionaire partijgenoot Aantjes zou moeten komen, maar ik neem aan dat Jan Oomen dat straks nog wel even zal doen. Ik stond namelijk wel e- nigszins perplex. Als ik op zijn woorden inga,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 220