2 i 2 9 DECEMBER 1976 grootschalige aangelegenheid die van veel kanten is bekeken en bestudeerd. Dit kan niet worden ont kend, maar wanneer men bij dat bestuderen een an dere optiek kiest komt men tot andere uitkomsten. Bij het bezien van het structuurplan Haagse Beem den hebben wij naar ik meen veel meer dan de an dere fracties gelet op de consequenties voor Breda zelf, voor de oude woonbuurten. Aangezien daarover tijdens de behandeling van de verstedelijkingsnota en de bespreking van de begroting voor 1977 al het nodige is gezegd, hoef ik er niet meer op terug te komen, te meer daar ons standpunt duidelijk in het eerste initiatief-voorstel staat. Ik meen dat wij ons ook hebben onderscheiden door een duidelijke relatie met de randstadspro- blematiek te leggen. In de randstad is namelijk al verpaupering aan de gang en er zijn onvoldoende voorzieningen getroffen om te voorkomen dat die verpaupering zich voortzet, waar Breda wellicht wel bij vaart. In dit verband is het interessant dat de burgemeester van Nieuw-Ginnekende heer Van de Ven, nog onlangs in stadsgewestelijk ver band heeft betoogd dat er een stop op de woonmi- gratie moet komen. Zijns inziens trekken er veel te veel mensen uit de randstad hier naar toe omdat de woonomstandigheden daar niet goed zijn, terwijl ze echter wel in de randstad blijven werken, het geen erop duidt dat er structureel iets aan de hand is. Ik ben blij dat de heer Geene nu al zo ver is dat hij inziet dat het wellicht noodzake lijk zal zijn met overheden in de randstad overleg te plegen. Deze opening is tot op heden niet gebo den. Wij zouden de C.D.A.-fractie nog eens met klem willen wijzen op onze suggestie die erop neerkomt dat de wenselijkheid van een overloopplan zou moeten worden overdacht. Het tweede onderwerp waarop ik wil ingaan is de gesloten, overhaaste en onvolledige planvorming. Nu Breda door de vermoedelijke aanvaarding van het collegevoorstel echt een groeistad gaat worden, willen wij nog eens vaststellen dat de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 2212