2248
9 DECEMBER 1976
juist ten aanzien van de eerste groep woningen die
aan de beurt komt, met de betrokken woningbouwve
reniging een redelijk overleg over de keuze van
een bouwer kunnen plegen. De gemeente is echter
niet overal op de eerste plaats gerechtigd uit te
maken wie er gaat bouwen. Ik heb reeds gezegd dat
wij, voor zover de competentie bij ons ligt, met
bouwers in zee zullen gaan die er in het verleden
blijk van hebben gegeven bona fide te zijn en die
in Breda kwalitatief verantwoord hebben gebouwd;
voorts heb ik gezegd dat bouwers in de regio zul
len worden gezocht. Daarnaast vraag ik aandacht
voor de problematiek van de kleine zelfstandige
bouwers, met wie wij contact hebben gezocht om
ervoor te zorgen dat zij in de Haagse Beemden en
in Princenhage West-II aan de gang kunnen. Wij
streven ernaar dat kleine bedrijven, die zo vaak
in een marginale situatie verkeren, armslag krij
gen om te zijner tijd weer over de vitaliteit te
beschikken die zij iri het verleden in Breda heb
ben gehad.
De heer CRUL: Ik weet niet of de wethouder
van economische zaken straks nog aan het woord
komt, maar ik vermoed van niet.
De VOORZITTER: Het is wel de bedoeling.
De heer CRUL: Ik neem aan dat de heer Van
Graafeiland dan nog ingaat op het bouwen, waaraan
wij in ons initiatief-voorstel aandacht hebben
besteed.
Wethouder VAN DUN: Het is maar dat hij het
weet.'
Naar aanleiding van het betoog van de heer
Crul kwam ik bij mijzelf tot de verzuchting: wat
doet hij toch een moeite om een alibi te zoeken
om vanavond tegen te kunnen stemmen!
De heer CRUL: Hoe weet u dat?
Wethouder VAN DUN: Ik zeg niet dat ik het
weet, ik zeg alleen dat ik die gedachte had en dat