228
12 FEBRUARI 1976
De heer JONGENEEL: Ik vind één ding heel ty
pisch van de heer Visser. Bij de behandeling van
de cultuurnota heeft hij de hele avond niets ge
zegd. Het lijkt mij dat hij vanavond een derde
ronde heeft genomen.
De heer VISSER: Dat heb ik al uitgelegd, maar
het schijnt weer niet gelukt te zijn. Luister nu
toch eens, jongens! Jullie kunnen niet luisteren!
Ik heb zojuist gezegd dat ik namens de fractie
niet in één keer al mijn kruit zal verschieten.
In de loop van het komende zittingsjaar zullen
wij nog wel eens met andere opmerkingen over de
cultuurnota komen.
Ik zal mijn betoog nu beëindigen, aangezien
het weinig zin heeft hier in de raad verder te
discussiëren: dat doen wij wel in de commissie.
Mijn fractie is vóór verlening van de voorgestel
de subsidie aan het Filmhuis.
De heer HENDRIKSEN: Als de heer Visser zo
aan de gang gaat, voel ik mij altijd een stout
schooljongetje, dat in de klas 'zit bij een meester
met grijze haren die hem met een stokje op de vin
gers tikt.
De heer VISSER: Terecht!
De heer HENDRIKSEN: U ziet dat ook linkse
mensen kunnen lachen!
Waar ik echter minder om kan lachen, is het
frustrerende gevoel dat ik als stout schooljonge
tje in die klas heb: het gevoel dat de meester
niet zo goed naar zijn leerling heeft geluisterd.
Ik heb gevraagd of de heer Visser het met mij
eens is dat de cultuurnota een V.V.D.-nota is,
waarop hij ontkennend heeft geantwoord. Hij zou
daar nu echter ook eens argumenten voor moeten
geven. De heer Visser heeft de vraag gesteld wan
neer wij nu zelf eens met een nota komen. In het
verleden en ook vanavond weer heb ik gezegd dat
een dergelijke nota wordt voorbereid. Wij hebben
er in het geheel geen behoefte aan de tot stand