2337 16 DECEMBER 1976. niet meer dan van nature reeds het geval is moet worden verstoord. Te meer daar de P.N.E.M. provin ciaal tot de rijksconcessie gerechtigd is, lijkt het mij mogelijk met de P.N.E.M. alleen tot een vergelijk te komen. Dit is zeer zeker het proberen waard. Dat door ons college geen concrete informatie over bedrijfseconomische aspecten zou worden ver strekt, bestrijd ik ten zeerste, onder verwijzing naar paragraaf 2.2. in het raadsvoorstel. Zo iets heb ik in de uitvoerige brief van de drie N.V.'s nergens kunnen lezen. Als wij het er nog niet over eens zijn of we zullen gaan zwemmen, laat staan met wie, waar en in welk water, moeten wij dan ik bedoel het ge meentelijk energiebedrijf Breda ons nu al gaan uitkleden? Daarvoor is mijns inziens de overleg- temperatuur letterlijk en figuurlijk te laag. Zwem men of niet zwemmen? Doorgaan met overleggen of niet? Onze fractie adviseert: doorgaan op de inge slagen weg. Wij ondersteunen het voorstel van bur gemeester en wethouders. Wethouder SANDBERG: Er zijn niet zo veel vra gen gesteld en ervan uitgaande dat de drie sprekers namens de fracties hebben gesproken, meen ik te kunnen constateren dat de intentieverklaring die wij in het voorstel tot uitdrukking hebben gebracht door de raad wordt onderschreven. Die intentiever klaring houdt in dat het energie- en waterbedrijf in de toekomst voor de in de Haagse Beemden wonen de burgers zelf gas, water en elektriciteit dient te verzorgen. De sprekers zijn op een aantal pun ten van het voorstel ingegaan, naar aanleiding waar van ik allereerst zou willen reageren op de opmer kingen van de heer Dreef over de samenwerking met de drie bedrijven. Uiteraard is samenwerking altijd goed en zowel de bedrijven als het gemeentebestuur hebben de bereidheid tot samenwerking uitgesproken. Alleen de uitgangspunten van waaruit men tot sa menwerking wil komen, zijn verschillend: de drie

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 2337