12 FEBRUARI 1976 239 de balans naar de kant van een inwilliging uit, soms naar de kant van een afwijzing. Een belang rijk deel van wat ik voor mijzelf een innerlijke strijd zou willen noemen, bestond uit het gegeven dat de maatschappijvisie die de Kritiese Filmers in hun produkten leggen niet de mijne is, overwe gend ook niet de visie van het huidige college van b. en w. en evenmin de visie van de politieke partijen waarop dit college is gekozen. Om het nog wat scherper te zeggen: ik geloof zelfs dat het tegendeel het geval is. Wanneer het aan de maatschappijvisie van de Kritiese Filmers zou lig gen, zou ik en niet ik alleen eigenlijk van avond nog moeten opstappen om plaats te maken voor bestuurders die het waarschijnlijk niet in hun hoofd zouden halen voorstellen van dit type te doen wanneer deze niet in hun politieke straatje zouden passen. Juist die overweging heeft mij doen inzien dat het aanleggen van die criteria betekent dat men op de verkeerde weg is. Ik vind namelijk die redenering volstrekt verwer pelijk. In het extreme doorgevoerd zou zij kunnen inhouden dat activiteiten met een linkse signa tuur alleen en uitsluitend door een links college worden gesubsidieerd en dat activiteiten met een rechtse signatuur alleen van een rechts college subsidie ontvangen. Wanneer ik terug redeneer, is dit één van de redenen waarom ik, indien de moge lijkheid daartoe aanwezig is, principieel voor de vorming van een afspiegelingscollege ben, maar dat terzijde. Ik heb bij de beoordeling van deze subsidie aanvraag andere criteria aangelegd. Op grond van dezelfde toetsing zou ik dit voorstel eveneens hebben gedaan, wanneer de Kritiese Filmers zich bij het maken van hun films door andere inspira tiebronnen of andere maatschappijvisies zouden laten leiden. Hiermee geef ik overigens naar ik meen indirect een antwoord op een vraag die de heer Visser bij de behandeling van het vorige agendapunt stelde. Laten wij er geen doekjes om

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 239