242
12 FEBRUARI 1976
in dat jaar geheel andere normeringen zijn gaan
gelden. De laatste jaren denken wij over het monu
mentenbeleid volkomen anders: de normen verschui
ven. Ik meen dan ook dat het noodzakelijk is dat
de normen telkens op hun eigen merites door de
raad worden beoordeeld.
Met betrekking tot de politieke propaganda
als tegenpool treedt eveneens voortdurend een ver
andering van normen op. Ook daar zijn althans de
normen niet te objectiveren. Wanneer wij over po
litieke propaganda spreken, sluit ik voor subsidie
zéker partijpolitieke propaganda uit. Ik meen dat
gemeenschapsgelden althans van deze overheid
daarvoor niet mogen worden gebruikt. Terwijl even
wel met betrekking tot bepaalde vraagpunten de po
litieke partijen vroeger diametraal tegenover el
kaar stonden, zien wij dat sommige elementen naar
andere programma's overvloeien.
In de tweede plaats heeft de heer Van Assel-
donk gevraagd hoe men misbruik van de media denkt
te beletten. In dit verband wijs ik er in aanslui
ting op de woorden van de heer Gielen op dat er
groepen in de samenleving zijn die binnen redelij
ke normen een zekere vrijheid moeten hebben om
hun gedachten op hün wijze te vertolken. Dit alles
dient overigens uiteraard in relatie te worden ge
zien tot de omstandigheid dat het niet met bij
voorbeeld de wettelijke bepalingen op het gebied
van de openbare orde in strijd mag zijn. Dat is
een vraagstuk dat niet tot mijn portefeuille be
hoort
Deze vraagstelling wordt met zó veel nadruk
met de Kritiese Filmers in verband gebracht, dat
ik er de volgende kanttekening bij wil maken. De
Kritiese Filmers genieten als groepering een zeker
maatschappelijk vertrouwen. Dit kan men opmaken
uit de omstandigheid dat er van de 310 voorstel
lingen in 1975 bijvoorbeeld verscheidene bij
Kruisverenigingen zijn gegeven. Deze groep is/een
stelletje mensen aan de zelfkant van de maatschap
pij dat er maar wat op losrotzooit. Ik wijs in dit