284
•12 FEBRUARI 1976
functioneren van dit projectteam is. Ik geloof
dat het waarachtig wel zal gaan.
De heer Crul is met een moeilijke opmerking
begonnen. Ik vind dat niet erg, maar ik hoop dat
wij daar niet al te veel over hoeven te discussi
ëren. Hij heeft gezegd dat in de Hoge Vucht de
ruimtelijke ordening te wensen overlaat, een pro
bleem waarover boeken zijn volgeschreven en uren
zijn volgepraat. Wij kennen eikaars standpunten.
Als wij naar het van start gaan van de voorberei
dingscommissie hebben gezocht naar een gemeen
schappelijke doelstelling het streven naar her
waardering van het leven in de Hoge Vucht dan
includeert dat naar mijn mening dat wij gedane
zaken in het verleden ook best in de discussie
mogen betrekken.
Voorts heeft de heer Crul gezegd dat er
misschien een discrepantie is tussen hetgeen in
het rapport van de voorbereidingscommissie over
taakstelling en doelstelling staat enerzijds en
hetgeen daaromtrent in de tafel liggende stukken
wordt geformuleerd anderzijds. In dit verband
verwijs ik hem naar blz.4 waarop het college, na
dat de gedachten van het voorbereidingsteam zijn
weergegeven, het volgende schrijft: "De doelstel
lingen en de uitgangspunten, zoals geformuleerd
door de commissie, kunnen wij onderschrijven.
"Hieruit blijkt dat, hoe een en ander ook is ge
redigeerd, de essentie exact gelijk is.
Het zou mij werkelijk verheugen als de raad
het voorgestelde besluit vanavond zou nemen. Mijn
verheugenis zou dan van twee kanten komen. Op de
eerste plaats is het een groot goed dat wij met
elkaar communiceren en dat er een structuur is
waarin die communicatie tot daden kan leiden. Op
de tweede plaats is het besluit dat de raad naar
ik hoop zal nemen van pragmatische betekenis. In
de Hoge Vucht zullen allerlei problemen moeten
worden geregeld en wij hebben er de afgelopen twee
a drie jaar moeite mee gehad tot een voor de wijk
en voor ons aanvaardbare gesprekspartner te komen.