12 FEBRUARI 1976 285 Ik hoop dat deze problemen, die liggen te wachten en waarvan een oplossing in het belang van de be woners van de Hoge Vucht zal zijn, het eerste "voer" voor het projectteam zullen zijn, zodat dit in het hier geschetste kader aan het werk kan gaan. Ik meen dat het merendeel van de vragen nu is beantwoord. Ik zou willen besluiten met de con statering dat er zes jaar is gepraat en dat nu de tijd van het doen is aangebroken. Daarbij wil ik het projectteam in zijn totale samenstelling graag bijzonder veel succes toewensen. De VOORZITTER: Het zal duidelijk zijn dat het college geen behoefte heeft aan de motie van de heer Crul. Wij moeten zelfs concluderen dat aanvaarding van deze motie in dit stadium in hoge mate ongewenst zou zijn, zodat de motie onze in stemming niet heeft. De heer KRAMER: Ik dank het college van b. en w. voor de gedane toezeggingen. Naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Crul zou ik in het algemeen het volgende wil len zeggen. De intentie van ons "verhaal" is naar ik meen dat ook wij een groot vertrouwen in de burgers stellen. Ik heb aangetoond dat men ook met artikel 62 op basis van vertrouwen kan werken. Ik heb zelfs gezegd dat men voorzichtig moet zijn en niet te snel tot oordelen of veroordelen moet overgaan. Hier is een experiment met artikel 62 in het geding, waarover ik heb gezegd dat men op el kaar ingespeeld moet raken. Ik vraag niet voor niets met nadruk om een sterke bezetting juist van het ambtelijke deel van de projectteam. Ik ben blij dat de evaluatiegegevens er zullen komen, omdat wij van daar uit verder kunnen gaan werken. Er zijn natuurlijk wensen van burgers, maar ik weet daarbij nooit precies hoe groot de hoeveel heden zijn. Als een en ander in percentages wordt uitgedrukt, zal het naar ik aanneem tegenvallen; in dit verband volsta ik met op het geval van de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 285