8 MAART 1976 309 moet worden gevraagd om het bedoelde wetsartikel, uitsluitend in de binnenstad, toe te passen. Bij verleende toestemming wordt grote bevoegdheid aan het college toegekend. Wij zijn ervan overtuigd dat b. en w. zeer voorzichtig met deze bevoegdheid zullen omspringen. Toch zou mijn fractie het zeer op prijs stellen regelmatig over de gang van zaken te worden ingelicht; er zouden bijvoorbeeld maan delijks overzichten kunnen worden verstrekt, ter wijl jaarlijks ik denk hierbij aan de begro tingsbehandeling door de raad zou kunnen worden bezien of de maatregel al dan niet moet worden beëindigd. Het voordeel van artikel 56 is dat het college het kan doch niet per se móet toepassen. Er vindt dus geen automatische totale bevriezing van de binnenstadsfunctie plaats. Met deze opvattingen inzake artikel 56 van de woningwet zitten wij naar ik meen op één lijn met de P.v.d.A. en de P.P.R. Zojuist heb ik opgemerkt dat wij niet over de benodigde financiën beschikken om door een groot scheeps aankoopbeleid aan gewenste ontwikkelingen werkelijke impulsen te geven. Kennis genomen heb bende van de positie en functie die de minister aan Breda toekent, zijn wij vol verwachting om trent de vraag of hij ons financieel in staat zal stellen de opgedragen taak te vervullen. Die af wachtende houding bespeuren wij ook bij het col lege. Waarschijnlijk kan op deze manier ook een verklaring worden gevonden voor het opvallende feit dat b. en w. op blz. 6 van het preadvies on der 6. "juridische en financiële middelen" eigen lijk geheel voorbij gaan althans wat de cijfers betreft aan het financiële aspect van de bin nenstadsplannen. Dit heeft wel veel weg van wat wij "natte vinger-werk" noemen. Onderschat het college dit belangrijke facet of aarzelt het ons deelgenoot te maken van de zorgen die het op dit gebied heeft? Nogmaals, wij hebben veel waardering voor de voorbereiding en het preadvies, maar wij zouden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 309