320
8 MAART 1976
beseffen dat voor elk detailbesluit niet elke in
dividuele burger zal kunnen worden gehoord, hoe
graag wij dat ook zouden willen. In dit verband
hoor ik geregeld klachten in het ambtelijk appa
raat; men vraagt zich af waar het einde is en hoe
men nog met enige snelheid kan werken. Ik meen
dat dit een uitdaging voor ons, raadsleden, is om
te proberen formules, uitgangspunten en modellen
aan te dragen, opdat zich inspraak kan ontwikke
len. Iedereen wil dat, maar een en ander moet wel
efficiëntie blijven behouden. Voor ons is bewezen
dat het college de inspraak serieus neemt, gezien
het aantal gewijzigde voorstellen dat wij mochten
ontvangen. Ik refereer hier aan de Spoorbuurt,
waar zich een sterke roep om een ander inzicht
dan in het oorspronkelijke plan liet horen. Het
college heeft de bereidheid getoond een wijziging
aan te brengen. Naar mijn mening moet het uit
gangspunt worden gevormd door wederzijdse bereid
heid, zonder dat wij ons wederzijds met politiek
gehakketak bezighouden, waarbij de één de ander
zegt dat laatstgenoemde het fout doet en dat
eerstgenoemde weet hoe het moet.
Uit de nota inzake de externe functiebepaling
van Breda is indertijd duidelijk gebleken dat
Breda in de regio moet worden aangemerkt als een
stad met een centrumfunctie in West-Brabant. Som
migen in onze raad willen deze gedachte niet zien,
doch wij moeten als bestuurders onze ogen niet
sluiten voor de harde werkelijkheid. De vraag
"Breda, woonstad of city?" is dan ook niet rele
vant. Ten eerste is immers de Bredase stadskern
niet om te vormen tot een woonwijk, tenzij men
zeer rigoreuze machtsmiddelen zou toepassen; ten
tweede is de Bredase binnenstad geen city maar
een gezellige kern van een relatief kleine stad.
Van een city mag men slechts spreken in wereld
steden, waar een totale ontvolking van de grote
centra heeft plaatsgevonden. Dit is in de Bredase
binnenstad niet gebeurd en kan en mag ook in de
toekomst niet gebeuren. Een kern met een doorsne-