32
19 JANUARI 1976
gegeven dat hij niet heeft gepretendeerd inspraak
te organiseren omdat hij daartoe niet bij machte
was. Wèl heeft de culturele raad een drietal verga
deringen belegd, die voor het gemak eigenlijk
voor het ongemak "hearings" werden genoemd. Bij
deze vergaderingen waren gericht enkele mensen uit
genodigd, met wie toen verder is gesproken, voorzo
ver zij aan het gesprek wilden deelnemen. In feite
was er gewoon sprake van een vergadering van de cul
turele raad, waarbij het aan iedere aanwezige vrij
stond te reageren op hetgeen in de culturele raad
werd gezegd.
Een ander probleem op het gebied van de in
spraakprocedure werd gevormd door de omstandigheid
dat er van de kant van de wethouder onder druk van
de commissie enkele vage toezeggingen zijn gedaan.
Zo zou hij bekijken of hij de wijken in zou kunnen
gaan en zou hij reageren op geluiden van de jonge
ren die via het jeugd- en jongerencentrum zouden
worden opgevangen, maar daarvan is in de praktijk
weinig of niets terechtgekomen.
Samenvattend kan ik over de inspraak zeggen
dat zich hier geen verdieping heeft voorgedaan van
de inspraakproblematiek waarmee wij in iedere com
missie te maken hebben. In de praktijk zijn wij ge
stuit op een vrij starre en passieve houding van
de wethouder ten opzichte van de inspraak. Tenge
volge daarvan zijn uiteindelijk weinig groepen bij
het cultuurbeleid betrokken. Wanneer men echter in
de notities fundamentele democratisering als eerste
uitgangspunt noemt, zal bij de procedure ter behan
deling van dergelijke cultuurnotities naar onze me
ning deze fundamentele democratisering mede een rol
moeten spelen. Er zou moeten worden gezocht naar
een actieve manier waarop de nota zou kunnen worden
"gesleten" aan alle in Breda aanwezige groeperingen
die er op enigerlei wijze mee te maken hebben, ten
einde ook daar het denken op gang te brengen. Wij
denken daarbij niet alleen aan besturen van bepaal
de groeperingen die er moeilijk onderuit kunnen te