19 JANUARI 1976
33
reageren, maar ook aan mensen die in de praktijk met
hun neus moeten worden geduwd op wat er op het ge
bied van het cultuurbeleid plaatsvindt, zodat zij
daarover hun mening kunnen vormen en er een steen
tje toe kunnen bijdragen.
Het slot van de procedure is het advies van de
culturele raad geweest. Dit advies is mijns inziens
weinig diepgaand uitgevallen. Het draagt weinig
fundamentele zaken aan, hetgeen ook wel begrijpelijk
is aangezien de culturele raad zich in de beginpe
riode al min of meer had vereenzelvigd met wat er
op tafel zou komen.
In de tweede plaats zou ik het over een stukje
geschiedenis willen hebben, namelijk over de cultuur
nota die in 1968 is verschenen. In deze cultuurno
ta worden enkele werkgebieden voor de overheid ge
schetst: ten eerste de culturele en kunstzinnige
vorming, ten tweede de kunstbeoefening door de kun
stenaar, ten derde de kunstbeleving van de burger
en ten vierde de creatieve zelfwerkzaamheid, werkge
bieden die de lezers van de notities niet vreemd
voorkomen. Men constateert in de cultuurnota van
1968 dat de cultuur op dat ogenblik te veel afge
stemd was op volwassenen en exclusieve groepen en
dat er een integratie met het geheel van de welzijns
sector tot stand zou moeten komen. De gemeente zou
zich moeten richten op een voorwaardenscheppend be
leid en de cultuur naar alle lagen van de bevolking
moeten brengen. Voorts zou de gemeente de structuur
waarbinnen de cultuur werkzaam was moeten verbete
ren, bijvoorbeeld door middel van een cultuurdienst
Wat nu eigenlijk onder "cultuur" werd verstaan,
werd in deze nota niet duidelijk gemaakt.
Men kan zeggen dat in de jaren '70 de culture
le revolutie naar Breda overwaaide. De belangrijk
ste "aanzetters" daartoe waren twee personen die
deel uitmaakten van deze raad; dit heb ik mij al
thans laten vertellen door een lid van de huidige
raad, een bekend journalist uit de tijden van "Oe-
laat"In de jaren '70 kreeg men namelijk te maken