8 MAART 1976 341 in het kader van de militaire terreinen in con flict komen met de visie op Breda als centrum van defensieonderwijsinstituten. Op voorhand meen ik te mogen zeggen dat die laatste indicatie van het departement bij Breda welkom is. Zij past ook in het kader waarin wij Breda willen zien, enerzijds in verband met de binnenstadsfilosofieën, ander zijds naar aanleiding van de plaatsbepaling in West-Brabant. Wij zullen ervoor moeten waken dat deze twee elementen met elkaar in conflict komen, hetgeen overigens naar mijn mening mogelijk is, omdat militaire onderwijsinstituten zoals door de minister bedoeld een andere claim op Bredase lo- katies leggen dan de technische functies die op dit ogenblik in Breda zijn ingevuld. Ik kom straks nog even terug op opmerkingen van de heren Houben en Hendriksen. Ik geloof dat er een misverstand in het geding is. De heer Ten Wolde heeft gezegd dat de woonfunctie in de bin nenstad naar zijn mening alle aandacht verdient, maar dat men geen illusies moet nastreven en de woonfunctie niet als alleenzaligmakend moet zien terwijl men de rest op een laag pitje zet. Dat is naar ik meen nu juist een uitgangspunt van het ter tafel liggende preadvies: De Bredase binnen stad is een zaak van de Bredase binnenstadsbewo ners maar evenzeer van de Bredase binnenstadsge bruikers. De dualiteit tussen de twee functies die de binnenstad zal moeten hebben en tussen de twee groepen waaraan in verband met de binnenstad aandacht zal moeten worden besteed, kan naar mijn mening oorzaak zijn van enkele conflictsituaties die wij vanavond in de raad nog nader zullen be spreken. Ook dan spreken wij over de binnenstad en parkeren en verkeer, waarover ik vanavond nog meer wil zeggen. De bereikbaarheid van de binnen stad is uitgangspunt, mits wij het doorgaand ver keer eruit kunnen bannen. Wij zullen moeten na gaan hoe de bereikbaarheid en de woonfunctie van de binnenstad met elkaar kunnen harmoniëren. Ik meen dat wij daar in de preadvisering op een dra-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 341