8 MAART 1976 345 St.A.R. is bijstand in de vorm van personeel en financiën aangeboden. Gezegd wordt: op het nipper tje, onjuiste beeldvorming, gebrek aan informatie. Het is moeilijk op deze wijze te discussiëren maar ik hoop van de heer Hendriksen vanavond bij diens verdere interventies concreet te horen waar het om gaat. Hij moet mijns inziens concreet zeggen wat er aan de hand is voordat hij tot subjectieve be schuldigingen komt. De heer HENDRIKSEN: De wethouder heeft gezegd dat in iedere situatie waarin bestemmingsplannen in het vizier komen dezelfde procedures als in het geval van de Gerardus Majellabuurt zullen wor den gevolgd. Het probleem is nu juist dat situa ties waarin bestemmingsplannen in het vizier komen nog niet aan de orde zijn en dat wij ons nog met structuurplannen bezighouden, terwijl sinds 10 de cember verscheidene comité's te kennen hebben ge geven dat zij met de wethouder willen praten. Er is door een dergelijk comité een rapport geschre ven en er zijn drie brieven uitgegaan, maar men hoort niets. Dat bedoel ik als over de benadering van de inspraak spreek. Het is geen kwestie van wachten totdat het college eens een keer stappen onderneemt: er moet worden ingegaan op reële be hoeften en reële vragen van de burgers van Breda. Wethouder VAN DUN: De heer Hendriksen is kenne lijk niet te overtuigen. Niet voor de eerste keer maar misschien voor de vijfde keer zeg ik vanavond dat op het ogenblik van plandetaillering en plan opstelling zal worden gesproken met de betrokken bewoners. Ik heb dat in de Stadsschouwburg hoe wel hij die avond druk bezig was, heeft de heer Hendriksen dat ongetwijfeld gehoord -- tegen de bewoners van de Chassébuurt gezegd. Dit is dus niets nieuws; wij dóen het gewoon. De heer Ten Wolde heeft gezegd dat met betrek king tot de preadvisering een duidelijker priori teitstelling zichtbaar zou moeten zijn. Ik ben dat met hem eens. Wanneer de intentieverklaringen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 345