8 MAART 1976
396
nu eenmaal niet met de stadsbebouwing op elk punt
van Breda verdragen. Uit één van de nota's die
kort geleden is verschenen, heb ik afgeleid dat
het collegebeleid ertoe kan leiden dat in de ja
ren 1985/1990 maar liefst twee van de drie wer
kende Bredanaars in de tertiaire sector komt wer
ken. Dit lijkt ons een enigszins eenzijdige situ
atie, waarover wij naar de mening van onze frac
ties gezamenlijk zouden moeten spreken voordat
een beleid in die richting vorm krijgt.
Dit is een regelrecht verzoek om de kan
toorreserveringen niet te hard te maken voordat
in de raad de kantoornota is besproken. Evenals
met betrekking tot de parkeernota doet zich hier
het probleem voor dat wij beslissingen moeten ne
men waarvan wij uit de praktijk weten dat het
zeer moeilijk zal zijn er later op terug te komen,
beslissingen die moeten worden genomen zonder dat
de onderliggende filosofie bekend is. Prognoses
met betrekking tot de benodigde hoeveelheid kan
toorterrein in de binnenstad lijken moeilijk te
maken en wekken de indruk met de natte vinger tot
stand te zijn gekomen. Van het ene rapport op het
andere zakt het aantal arbeidsplaatsen van 4100
naar 2830. Van het ene Rapport op het andere leest
men dat ger plaats 35 m nodig is, maar dat hgt
ook 25 m kan zijn en dat we het maar op ^0 m"
zullen houden. Wij lezen dateer 123.000 m nodig
is maar dat het ook 90.000 m kan zijn en als ypj
uitgaan van de minimumaantallen 28^0 x 25 m
komen wij in de buurt van 70.000 m Het is de
vraag of al deze gegevens nu wel hard genoeg zijn
om harde claims op terreinen in de binnenstad te
leggen. Het is dan ook geen wonder dat het rijk
te kennen geeft dat de kantooraspiraties van Bre
da wellicht een tikkeltje ambitieus zijn. Ook de
gedachten van de Kamer van Koophandel gaan in die
richting, terwijl de St.A.R. van mening is dat de
voorgenomen aantallen aan de hoge kant zijn. Tij
dens de inspraakprocedures heeft men eveneens la
ten merken dat deze aantallen vierkante meters