19 JANUARI 1976
39
van deze dienst wordt opgemerkt dat de kunstzinnige
vorming, het instituut van de muziekconsulent en het
schoolbibliotheekwerk onder verantwoordelijkheid
van de S.A.D. zouden moeten worden opgebouwd. Als
dit een uitgangspunt zou kunnen zijn, houdt het in
dat er tussen onderwijs en cultuur een duidelijke
samenhang zou moeten ontstaan om aan dit alles een
zinnige vorm te geven. Het zou ook wat moeilijk
zijn wanneer de kunstzinnige vorming, het instituut
van de muziekconsulent, de muzieklessen en het
schoolbibliotheekwerk buiten de schoolbegeleiding om
zouden worden opgebouwd, omdat dan iedereen op zijn
eigen houtje in de gehele onderwijssituatie allerlei
dingen gaat zitten loswoelen, zonder dat dit alles
met een gezamenlijke doelstelling in overeenstem
ming is; ik wijs erop dat een dergelijke doelstel
ling in de beleidsvisie van de S.A.D. wel degelijk
bestaat
Er zijn nog andere punten die ons een vraagte
ken bij de samenhang doen plaatsen. Ik noem in dit
verband de accommodatieproblematiek van diverse
groeperingen en verenigingen, alsmede de weizijns
filosofie van het provinciaal opbouworgaan en de
consequenties daarvan. Ook is de samenhang zoek bij
de besluitvorming waarin de notities vandaag in de
raad hun beslag krijgen: daarop heeft de heer Oomen
aan het begin van de vergadering reeds gewezen.
Daarnaast missen wij de samenhang bij de portefeuil
leverdeling in het college, waarbij onderwijs wordt
gekoppeld aan financiën, cultuur aan bedrijven en
economische zaken aan jeugd, sport en recreatie.
Ook op die gronden is een duidelijke samenhang in
het beleid zoek.
Ik kom toe aan enkele opmerkingen over de prio
riteiten die in de notities en het preadvies worden
genoemd: de kunstzinnige vorming, de amateuristische
zelfwerkzaamheid en de plaats van de kunstenaar in
de samenleving. In de nota van 1968 worden eigenlijk
dezelfde prioriteiten genoemd. Het grappige is dat
men, verder ingaande op de programvergelijking, de-