8 MAART 1976 415 voorstellen en amendementen zouden worden be schouwd als intentieverklaringen van dezelfde aard als de onderdelen van het preadvies van het colle ge van burgemeester en wethouders, zouden wij uit de problemen zijn en geen misverstanden meer heb ben. Naar aanleiding hiervan constateer ik in de eerste plaats dat er duidelijke tegenstellingen tussen P.v.d.A./P.P.R. en het college zijn, waarop ik straks nog een toelichting wil geven. Daarnaast constateer ik dat de geaardheid van de voorstellen van P.v.d.A./P.P.R. met zich meebrengt dat niemand er bezwaar tegen heeft maar dat moet worden vast gesteld dat zij op het ogenblik niet aan de orde zijn omdat zij straks bij het tezamen met de wijk bewoners opstellen van de plannen ter sprake ko men. Ook op grond van de filosofie die P.v.d.A. en P.P.R. aanhangen namelijk dat de bewoners moeten meepraten lijkt het mij eerlijker de mogelijk heden open te laten. Er zijn allerlei denkbeelden in het midden gebracht en men mag weten dat het college met verscheidene daarvan geen enkele moei te heeft, maar deze denkbeelden zijn op het ogen blik niet aan de orde. Op het ogenblik spreken wij namelijk over de uitgangspunten van het structuur plan en niet over de invulling van details in be stemmingsplannen of in hetgeen er verder aan de orde komt. De algemene beschouwingen zijn misschien in zoverre onduidelijkheid geweest, dat ik nog nader moet ingaan op opmerkingen van de twee sprekers van P.v.d.A./P.P.R. Mij wordt verweten dat ik niet heb gereageerd op de opmerkingen van de heer Hou- ben over een desolate binnenstad en over de vraag of de federatie P.v.d.A./P.P.R. als enige de woon functie in de binnenstad als prioriteit neemt. Ik meen te hebben gezegd dat het college van mening is dat Breda zich naar buiten niet desolaat toont. Breda heeft een kloppend hart en een aantrekkings kracht voor velen, maar er valt nog veel te doen. Dat vele doen geeft mijns inziens geen aanleiding te concluderen dat Breda desolaat is. Voorts wijs

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 415