8 MAART 1976 424 tevens willen reageren op opmerkingen van de heer Van Asseldonk, die op het ogenblik niet aanwezig is. Ik meen dat wij ons met betrekking tot de Ma- xis-vestiging zeer reëel jegens elkaar moeten opstellen. Van de heer Crul heb ik vernomen dat er in de commissies een vrij enthousiast verhaal is verteld en ik wil dat verhaal ik zou het op dit ogenblik ook niet kunnen opbrengen niet doubleren. Het is een soort Peyton Place, maar ik meen dat wij op een gegeven ogenblik naar een slot toe moeten. Dit slot moet dan in overeen stemming zijn met normale relaties die in het maatschappelijk verkeer dienen te bestaan. Wat is in korte trekken de mening van het college? Op de eerste plaats zijn wij het met anderen eens dat het Westbrabantse zich leent voor een winkelvestiging als door de Maxis-exploitanten wordt bedoeld. Dat hoeft onze zorg niet te zijn, maar wij moeten het wel in onze besluitvorming be trekken. Wij tekenen hierbij aan dat het ontbre ken van een provinciaal beleid in dezen te betreu ren is, omdat daardoor allerlei angstpsychoses over vestiging in een andere plaats dan Breda op geld kunnen doen. Ik betreur het dat de provincie in dezen iets te onduidelijk is. Ik heb duidelijk gezegd dat een Maxis-vestiging in de wei of een Miro-vestiging van Albert Heijn onhaalbaar is om dat zij zich niet met de wijkwinkelcentra ver draagt. Ik heb voorts gezegd dat naar de mening van het college de enige geschikte vestigings plaats - aangenomen dat een Maxis-vestiging aan trekkelijk is de binnenstad is. Daarbij moeten dan bepaalde voorwaarden in acht worden genomen, die men overigens geen randvoorwaarden kan noemen. Bij de gesprekken over een eventuele vestiging hier ter stede hebben wij aan de Bijenkorf duide lijke voorwaarden gesteld die betrekking hebben op de schakelfunctie. Dit houdt in dat wij zowel op planologisch en architectonisch gebied als qua bedrijfsvoering duidelijke garanties moeten heb ben dat de Bijenkorf een schakelfunctie met be-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 424