8 MAART 1976 439 P.v.d.A. en P.P.R. anderzijds slechts nuancever schillen zouden zijn, hetgeen echter mijns inziens een te rooskleurige voorstelling van zaken is. Zo heeft hij gezegd dat er geen keuze tussen woonwijk of city in het geding is. Als men ons rapport goed heeft gelezen, zal men echter hebben gezien dat de uitgangspunten die wij hanteren in vele opzichten fundamenteel anders zijn. Het gaat niet zo zeer om meer of minder groen of om een profiel van 10 of van 20 m, maar er zijn mijns inziens fundamentele verschillen in het geding die op allerlei punten tot uiting komen. Ik betreur het dat de wethouder niet is in gegaan op enkele structurele oorzaken die ik heb aangedragen. Overigens kan ik mij dit wel voor stellen: de wethouder is aan het einde van een lange rit en de stal is in zicht. Ik geloof dat ruimtelijke ordening in deze maatschappij meer is dan het wegwerken van een aantal misstanden en dat men ook zal moeten proberen door middel van de ruimtelijke ordening structureel gezien iets te veranderen. Dit laatste gebeurt naar mijn mening in de voorstellen van b. en w. te weinig. De wethouder heeft gezegd het van de St.A.R. afkomstige denkbeeld van de woonbescherming wel sympathiek te vinden. Op het ogenblik wonen er in de city 1700 mensen en de wethouder heeft gezegd dit aantal te willen handhaven. Graag zou ik nog eens uitdrukkelijk van hem willen horen of het aan tal van 1700 inwoners voor de city inderdaad de minimumgrens is en of voor het college "585 wonin gen" een streefgetal is. Wij verschillen van mening over het func tioneren van de St.A.R. Ik deel de opvatting van de wethouder dat de St.A.R. in een zeer vroeg sta dium zeer intensief bij de voorbereiding van het preadvies betrokken is geweest. Ik heb echter be doeld dat in de fase van de besluitvorming, wan neer de St.A.R. ook op grond van hearings in de wijken tot een oordeel komt, de St.A.R. en het college uiteen gaan; in die fase wordt het advies

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 439