8 MAART 1976 446 gen eventueel als intentieverklaringen dienst zouden kunnen doen. Dat is niet het geval en de wethouder heeft er dan ook op een andere wijze dan de heer Geene afstand van genomen. Er zijn ten aanzien van deze materie duidelijke verschil len in visie tussen P.v.d.A./P.P.R. enerzijds en het college met de samenwerkende fracties van C.D.A. en V.V.D. anderzijds. Als men dit constat teert, is het mijns inziens niet juist ervan uit tegaan dat alles wel in orde zal komen als wij onze opvattingen als intentieverklaringen aan het college meegeven. Wij hebben daar geen vertrouwen in en wij zullen dan ook straks bij de stemming van andere opvattingen blijk geven. De heer HOUBEN: De verhalen die wij vanavond van de heren Van Asseldonk en Lambregts over de Maxis-vestiging hebben gehoord, zijn mij werkelijk uit het hart gegrepen. Hun woorden ge tuigden van betrokkenheid, van het redeneren van uit menselijke schaal en van het onderkennen van de gevaren die men loopt als men het hart van Breda tot het centrum van West-Brabant wil maken. Ik vind het erg jammer dat bij de andere frac ties, wanneer de Spoorbuurt in het geding is, niet een soortgelijke betrokkenheid wordt aange troffen. Op dat punt maakt men zich er een beetje van af en onderkent men de "stiefmoederlijke be handeling", die de St.A.R. mijns inziens terecht met betrekking tot de aanpak van deze buurt heeft gesignaleerd, in onvoldoende mate. Ik zou nog op enkele aspecten willen ingaan. De wethouder heeft gezegd dat Breda geen desolate binnenstad zou hebben. Als men de Stationsbuurt uit het oogpunt van volkshuisves ting en van een goed woonklimaat beziet, moet men naar mijn mening constateren dat deze buurt be slist een desolate indruk maakt. De heer Ten Wolde heeft gewezen op een onlangs binnengekomen brief waarin te lezen valt dat men graag overleg wil. De heer Hendriksen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 446