8 MAART 1976 452 gegeven ogenblik het geld ontbreekt om bepaalde plannen uit te voeren. Juist daarom zijn wij van mening dat op dit ogenblik uitspraken over de wer kelijke wensen moeten worden gedaan en dat men met het ministerie in discussie moet gaan over de vraag wat daarvan te verwezenlijken is. Men moet niet nu al bepaalde wensen op de lange baan schui ven, met in het achterhoofd de gedachte dat zij toch niet kunnen worden uitgevoerd, en men moet niet nu alvast met sterkere wensen op het gebied van parkeergarages en kantoren komen met het idee dat men dan in ieder geval iets heeft als het mi nisterie niets doet. Dit is geen beleid. Ik zou hier straks enig antwoord van de wethouder op willen horen. Zojuist heeft hij het zó kort gehouden, dat ik in dezen niets wij zer ben geworden. Misschien kan dat in tweede termijn een tikkeltje beter. De VOORZITTER: Het woord is thans aan de heer Ten Wolde. Wenst de heer Van Asseldonk daarna ook nog het woord? De heer VAN ASSELDONK: Wij doen het gezamenlijk! De VOORZITTER: Dat is een belangrijke bijdrage tot de bekorting van de discussie. De heer TEN WOLDE: Wij zullen niet ge lijktijdig spreken, aangezien dat enige problemen zou opleveren! Het is in ieder geval de bedoeling dat ik enige opvattingen van de heer Van Asseldonk zal weergeven. In de eerste plaats iets over de par keersituatie, die kennelijk in de binnenstad op het ogenblik een brandend probleem vormt. Zojuist heb ik er in een interruptiedebat met de heer Crul op gewezen dat men op een gegeven ogenblik toch een aantal oplossingen moet kiezen en dat men niet zonder meer botweg kan zeggen dat de parkeergarages maar niet moeten worden gebouwd en dat de problemen zich vanzelf wel zullen oplossen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 452