22 MAART 1976 534 gedachten geformuleerd over een op Westbrabants niveau te hanteren instrumentarium voor een te voeren werkgelegenheidsbeleid. Het stuk bevat be paald geen elementen die voor ons iets nieuws be tekenen, In die zin lijkt het mij niet noodzake lijk dat het college naast de werkgelegenheids- nota die wij reeds aan de raad doen toekomen op dit punt nog een afzonderlijk preadvies aan de raad uitbrengt. De VOORZITTER: Ik meen te weten dat ook de gewestraad de nota voor kennisgeving heeft aange nomen, met nog een andere opmerking daarbij. De heer WELSCHEN: In tegenstelling tot de wethouder meen ik dat er aanleiding is om dit on derwerp in de raad te behandelen. Op een gegeven ogenblik moet de vraag ter sprake komen in hoe verre Breda bereid is in gewestelijk verband te overleggen over de planning van industrieterrei nen en alles wat daarmee samenhangt. Mijns inziens is het belangrijk een dergelijk punt in de raad te bespreken. Ik zou er dus evenals de heer Dreef voor willen pleiten dat het college dit ingekomen stuk, voorzien van een preadvies, in de raad aan de orde stelt. De VOORZITTER: Ik vraag het oordeel van de raad over het al dan niet uitbrengen van een pre advies. De heer GEENE: Ik meen dat het weinig zin heeft de knelpuntennota nu nog in de raad van Breda te behandelen. De nota is inmiddels in de gewestraad behandeld; het dagelijks bestuur van het stadsgewest heeft een duidelijke boodschap meegekregen en met betrekking tot de nota werkt men nu verder naar de eindrapportering toe. Mijns inziens heeft het meer zin de eindrapportering in de gemeenteraad te behandelen. De heer TEN WOLDE: Bij de laatste woorden van de heer Geene kan ik mij volledig aansluiten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 534