565 22 MAART 1976 bliksem aantrekt. Het college zal daar uiteraard wel degelijk rekening mee houden, mits het uit de commissies, in samenhang met elkaar, een duidelijk sein krijgt waaruit blijkt op welke punten verla gingen respectievelijk verhogingen gewenst zijn. Ik probeer de heer Crul hiermee een methode aan de hand te doen waarmee de invloed van de commis— sies zo goed mogelijk tot zijn recht kan komen. Op deze wijze kan naar ik meen de invloed van de raad worden versterkt. De heer Crul meende dat ik niet meer op de alternatieven terug zou komen, maar ik zou nu tot slot van mijn betoog nog het volgende willen zeg gen. Naar de mening van de heer Crul moet de voor nieuwe activiteiten beschikbare ruimte van 2,5% niet worden verminderd. In deze raad wil ik op één ding zeer duidelijk wijzen: van de zijde van de progressieve fracties is betoogd dat dit per centage indien enigszins mogelijk zou moeten wor den verhoogd. Dit standpunt heeft mijn sympathie en als het ook maar éven in praktijk zou kunnen worden gebracht zou dat een bijzonder gunstige ontwikkeling zijn. Men moet evenwel nagaan of een dergelijk standpunt reëel uitvoerbaar is. In het voorstel hebben wij diverse mogelijkheden op een rij gezet. Zo hebben wij ons afgevraagd wat er, wanneer dezelfde werkwijze als voor 1976 zou wor den gevolgd, voor de stijging van de overige kos tencomponent zou overschieten. Aangezien dit nog geen 2 is, moet men concluderen dat allen die belangrijke tot deze component behorende uitgaven moeten doen voor een volkomen onmogelijke opgave staan. Op deze manier maakt men hun het leven on mogelijk en bedriegt men zichzelf: weliswaar be schikt men dan over een ruimte van 2,5 voor nieuw beleid, maar als alle begrotingen binnen zijn, zal men ontdekken dat allerlei mensen in de knoei zitten doordat zij het kostenpeil met de toebedeling van de stijging van nog geen 2 niet kunnen opvangen. Vervolgens hebben wij een andere berekening

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 565