58 19 JANUARI 1976 deling voor zover mogelijk niet langer uit te stel len. Steeds is betoogd dat de onderhavige subsidie- -aanvragen op grond van de door de raad aanvaarde uitgangspunten zullen moeten worden beoordeeld. Ik heb hierover dan ook vanmiddag met twee van de ge gadigden en verleden week vrijdag met de derde ori ënterende gesprekken gevoerd, in de hoop en de ver wachting dat de raad vanavond met betrekking tot de cultuurnota inderdaad tot een uitspraak zou kun nen komen. Op de vraag wat de maatschappelijke relevantie van de "scharen" en de "voeten" is, moet ik het ant woord helaas schuldig blijven. In dit verband wil ik overigens met nadruk verklaren dat naar mijn me ning de kunstenaar op het ogenblik niet bij voor baat reeds aan de gemeenteraad taak, plaats en func tioneren van zijn eigen creativiteit ter verantwoor ding moet voorleggen. Ik vind dat de kunstenaar in de huidige samenleving ook normen mag hanteren die door ons misschien minder goed worden begrepen en die ons wellicht pas over tien of twintig jaar -- of nooit duidelijk zullen worden. Te dien aan zien kunnen wij wijzen op vele kunstenaars die een taakvervulling hebben gehad, die wij pas na vele jaren hebben kunnen begrijpen. De maatschappelijke relevantie daarvan kan ik helaas op dit ogenblik niet aangeven. Ik kom toe aan een laatste opmerking over de inspraak,in het bijzonder met betrekking tot de fa sering die thans is aangegeven. Het preadvies is een nadere verduidelijking van hetgeen wij in de nota hebben bepleit. In het preadvies is een fase ring opgenomen, omdat wij tot de conclusie zijn ge komen dat de nota dan maar niet integraal moet wor den uitgevoerd. Een en ander is duidelijk een ge volg geweest van de inspraakprocedure en van het overleg in de commissie. Ik hoor de heer Oomen nog vragen of het niet gewenst zou zijn een goede werk wijze te bevorderen door niet de volledige met de cultuurnota samenhangende besluitvorming in één

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 58