597 22 MAART 1976 zojuist schilderde en die u net zo goed kent als ik in ogenschouw nemen en als wij oog voor monu menten hebben, dan vindt dit college het nog steeds een vertoonbare zaak dat aan degenen, die graag een restauratieplicht op zich nemen, die brood zien in een gebouw en die de verplichting van het gebruik van het gebouw op zich willen ne men conform de bestemmingen die raad en college samen afspreken, een monument ter beschikking wordt gesteld. Mevrouw Van Rooij en de heer Van Asseldonk hebben beiden gevraagd naar het ontwik kelen van een methodiek om toch eens te bezien of de gemeentelijke bemoeienis met het monument niet groter kan worden. Wij hebben daar in het verle den over gesproken, waarbij woorden als een Stich ting Hendrik de Keizer zijn gevallen. Ik denk ook aan de Stichting Diogenes die in Nederland op treedt en aan de Stichting Stadsherstel waarop wij zoals u weet aan het studeren zijn. Wat de stand van zaken op dit moment betreft wil ik u graag eens bijpraten, voor wat mijzelf betreft in de commissie openbare werken en voor wat collega Sandberg betreft misschien in de commissie cul tuur. Er wordt vergaderd tussen de mensen uit de sectoren cultuur, openbare werken en stadsontwik keling, maar ik moet u zeggen dat het een bijzon der moeilijke materie is. Men is er niet met het inventariseren van zijn eigen panden, men is er niet met het inventariseren van wettelijke maat regelen ter zake, men is er niet met het tentoon spreiden van een inventiviteit, zo in de geest van "zo zou het kunnen". Het probleem is hoe wij dit financieel inkaderen in een zodanige situatie dat de gemeente het kan "behappen", een situatie die verantwoord is, niet alleen in het kader van de discussie die wij daarstraks over het tekort aan geld hebben gevoerd maar ook in het kader van onze verantwoordelijkheid als gemeente en het be steden van gelden in zijn algemeenheid. Samenge vat is dit dus het eerste gedeelte van mijn be antwoording. Wij hebben een methodiek en het is

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 597