22 APRIL 1976
744
Ik heb al gezegd dat het geen overtrokken
zaak is als men de sociale woningbouw serieus
neemt en elke gelegenheid, die zich voordoet, té
baat neemt om daar een stukje van te realiseren.
De heer Van Graafeiland heeft gezegd dat wij
het meerjarenplan sociale woningbouw niet apart
moeten zien. Ik vind het belangrijk dat wij op
korte termijn zekerheid krijgen over hetgeen wij
op dit gebied nog te verwachten hebben en het is
ook van groot belang dat intern binnen het ambte
lijk apparaat een herbezinning plaatsvindt, die
dan in de vorm van een discussiestuk in de raad
aan de orde kan worden gesteld. Gezien de program-
ma-uitgangspunten kan ik mij niet voorstellen dat
V.V.D, en C.D.A. zich tegen zo'n meerjarenplan
zouden willen verzetten.
De heer VAN DUIJL: Het lijkt mij niet nodig
de discussie nog lang te rekken als wij ons een
beetje bepalen tot het stuk waar het om gaat. De
heer Beckers beschouwt de door mij genoemde door
stroming als een bewijs uit het ongerijmde. Dat
zou ik natuurlijk evengoed ten aanzien van de op
merkingen van de heer Beckers kunnen zeggen omdat
hij het tegendeel niet kan bewijzen. Ik wil verder
nog even herinneren aan het op stapel staande plan
Princenhage West II dat weldra in uitvoering zal
worden genomen en waarin ook een groot stuk soci
ale woningbouw zal worden gerealiseerd. Vervolgens
kom ik bij de motie die voor ons ligt. Het spijt
mij, maar ik moet u mededelen dat onze fractie
niet bereid is deze motie te ondersteunen. In de
tweede zin staat dat Breda 3000 woningzoekenden
heeft die grotendeels op de sociale woningbouw
zijn aangewezen. Er bestaat geen enkele zekerheid
dat dit een juiste constatering is
De heer OOMEN: Dat kunt u toch uit de cijfers
van de sociografische dienst halen?
De heer VAN DUIJL; Vervolgens wordt er opge
merkt dat de nieuwbouw van woningwetwoningen de