752
26 APRIL 1976
uitspraak aan de commissie economische zaken te
vragen de nota ook in de commissie ruimtelijke
ordening aan de orde te stellen. De streefdatum
voor behandeling van de kantorennota in de raad
was toen nog 15 mei 1975. Inmiddels zijn wij on
geveer één jaar verder. Het grootste deel van de
commissie ruimtelijke ordening is akkoord gegaan
met de aangepaste ruimtelijke vertaling van de
nota. In de op 5 april j.l. gehouden vergadering
van de commissie economische zaken had de kanto
rennota daardoor wat de opzet en de inhoud betreft
een hamerstuk kunnen zijn.
Dit was echter een te mooie droom. Nu kwamen
de progressieve leden van de commissie ineens met
fundamentele bezwaren tegen de opzet en de inhoud
van de nota. Zij verzochten de voorzitter om uit
stel van behandeling van de nota in de raad. Eén
van hun motieven was dat zij niet eerder de gele
genheid hadden gehad om hun bezwaren kenbaar te
maken, doordat zij bij de behandeling van de nota
inzake de "additionele behoefte aan werkterreinen"
niet in de raad aanwezig waren.
De voorgeschiedenis van de kantorennota is
evenwel anders. Er is voor de progressieven ruim
schoots de gelegenheid geweest om in een eerder
stadium met hun bezwaren te komen. Het mag waar
zijn dat op dit ogenblik de behoefte aan indus
triële vestigingen in verband met de werkgelegen-
heidsproblematiek groot is, het is echter een ge
geven dat de groeimogelijkheden in deze sector
beperkt of zelfs nihil zijn. Aan dit gegeven kan
door het college niets worden veranderd. Door b.
en w. is tot nu toe steeds met de grootst mogelij-
ke inzet gepoogd dusdanige voorwaarden te schep
pen, dat vestiging in Breda voor de industrie aan
trekkelijk zou zijn. Ik verwijs in dit verband ge
makshalve naar nota's die het college eerder over
dit onderwerp heeft uitgebracht. De V.V.D.-frac
tie is van mening dat het college op deze voet
dient voort te gaan. De door het college gedane
toezeggingen met betrekking tot regelmatige