26 APRIL 1976 755 zou zijn tot de vier kleinere randgemeenten. Ik refereer in dit verband aan punt 2.2 van de nota, waarin wordt opgemerkt dat in de concrete situatie de bestuurlijke structuren nog niet zijn gevonden om tot daadwerkelijke samenwerking terzake van een beleid in dezen te geraken. Reeds eerder hebben wij in de commissie over de kantorennota gesproken. Het was toen de ruimte lijke vertaling die om nadere bestudering en advi sering door de commissie ruimtelijke ordening deed vragen. Er waren althans voor de C.D.A.-fracties geen twijfels aan de gewenstheid van het beschik baar hebben van de voor kantoorvestiging geschikte terreinen. Ik ben van mening dat de studies van de gemeentelijke sociografische dienst, de verslagen van het E.T.I.N., de studies van andere economi sche instituten, alsmede verscheidene publikaties van deskundigen op het terrein van de werkgelegen heid bevestigen dat er in de kantorensector in dit gewest en in Breda een ruimte is die dient te wor den opgevuld. De verschuivingen in het arbeidsproces, een grotere deelname van de vrouwelijke arbeidskrach ten, de geografische situatie, het beleid van de rijksoverheid en het beleid van andere overheden vragen een duidelijk inspelen op de actuele situ atie en maken een visie op de toekomst noodzake lijk. Wellicht kan op ad-hoc-situaties worden ge wezen en kan de schijn worden gewekt dat de be hoefte aan kantoorterreinen niet reëel zou zijn. Het komt mij echter voor dat het nemen van schijn situaties tot uitgangspunt van beleid gevaarlijk zou kunnen zijn. De opgestelde berekeningen, die in punt 3.2 worden aangegeven, spreken reeds een duidelijker taal, terwijl daarnaast recente vestigingen van betekenis ten dele nog in de ontwikkelingsfase zonder meer al aantonen dat de beschikbaarheid van geschikte terreinen voor potentiële vesti gingskandidaten een absolute voorwaarde voor een verantwoord beleid is. Breda voldoet aan tal van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 755