758
26 APRIL 1976
voor een bankroet staat. Tegenover een gestaag
groeiende werkloosheid, aldus de heer Spijkers,
staat een steeds meer afnemende kans om weer aan
het werk te komen. Hij heeft voorts opgemerkt dat
het er niet goed uitziet en dat in de genoemde
streken nog meer werkgelegenheidsrampen zullen
gebeuren; grote kapitaalintensieve bedrijven ves
tigen zich er nauwelijks meer, wèl kleine avontu
riers die op achterzoldertjes stukwerk doen voor
de grote bedrijven in de randstad: kleine bedrij
ven die met een minimale investering zijn opgezet
en die maar wat "aanrommelen" met arbeidsvoorwaar
den. De heer Spijkers heeft erop gewezen dat be
drijven, die zich, afkomstig uit de randstad, in
West-Brabant vestigen, hun eigen vaklui meenemen.
Zij innen, zo vervolgt hij, daarbij ook nog eens
investeringspremie, terwijl zij nauwelijks enige
werkgelegenheid aan de Westbrabanders bieden. Het
is naar de mening van de heer Spijkers gewenst
dat er een grote basisindustrie komt, die aan vele
honderden werkgelegenheid kan verschaffen. Dit
zou met hulp van de overheid moeten gebeuren. Wat
de Industriebond N.K.V. betreft mag een groot
staatsbedrijf gerust komen. De heer Spijkers heeft
gezegd dat de landelijke overheid en de gemeenten
in dezen een belangrijke taak hebben.
Het werkgelegenheidsbeleid dient twee "poten"
te hebben. Op de eerste plaats moet het denken
over de veranderde rol van de arbeid in de toe
komst nauwkeurig worden gevolgd en in het beleid
worden ingepast. Op de tweede plaats dient voor
lopig te worden gestreefd naar volledige werkge
legenheid voor de eigen beroepsbevolking. Het
college ziet het stimuleren van kantoorvestiging
als taakstellend. Wij vragen ons af of deze stel
ling wel voldoende is onderbouwd. Primair blijft
toch de gehele werkgelegenheid.
Het in de nota geformuleerde uitgangspunt
dat werkgelegenheid voor de gehele Bredase be
roepsbevolking moet worden geschapen onder meer
door het streven naar kortere woon-werk-afstanden