766 26 APRIL 1976 nemen. Mocht blijken dat ook hieraan geen behoef te bestaat, dan zullen wij een amendement van de ze strekking indienen. Wethouder VAN GRAAFEILANDDe kantorennota zoals het ter tafel liggende stuk in de wande ling heet heeft een vrij lange ontstaansge schiedenis achter de rug, waarop zowel de heer Suurmeijer als de heer Van Banning heeft gewezen. Teneinde de draad daarin niet uit het oog te ver liezen hebben wij gemeend de geschiedenis in het preadvies te moeten weergeven. Naar onze mening is de kwaliteit van de nota, in het bijzonder ten aanzien van de berekening van de benodigde hoe veelheid vierkante meters en de ruimtelijke argu mentatie met betrekking tot de terreinen die ter beschikking dienen te komen, zeker toegenomen. In het stuk dat nu ter tafel ligt is rekening gehou den met de opmerkingen die de diverse adviesorga nen hebben gemaakt. Wij hopen dat deze adviezen tot een goed werkgelegenheidsbeleid in dit op zicht zullen bijdragen. Het is bijzonder verleidelijk terug te komen op de besluitvorming omtrent de raming van de be hoefte aan werkterreinen, die de vorige maand in de raad tot stand kwam. De ter tafel liggende no ta gaat immers, zoals de heer Dreef terecht heeft geconstateerd, wat cijfers betreft van de voor noemde besluitvorming uit; zij maakt daar boven dien ook deel van uit. Vooral de heer Dreef heeft enigszins de "doosje-in-een-doosje"-situatie aan de orde gesteld; hij is enige tijd bij de additi onele raming blijven stilstaan. Dit is uiteraard op zichzelf zijn goed recht,maar ik meen dat 't het goed recht van het college is de beantwoording te beperken tot het terrein waaromtrent in de ter tafel liggende nota besluitvorming van de raad wordt gevraagd. Dit wil zeggen dat ik op de uit gangspunten die aan deze nota ten grondslag lig gen één van die uitgangspunten is de additio nele raming qua cijfermateriaal niet meer

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 766