26 APRIL 1976 769 wejrkgelegenheidsopzicht de nodige steun te geven. Daarop hebben wij overigens nog geen antwoord ont vangen, In de nota komt onder 2.2. de gewestelijke coördinatie aan de orde. Zowel de heer Van Banning als de heer Suurmeijer constateert dat in dit op zicht het college met twee benen op de grond staatUitgaande van de huidige situatie moeten wij t<pt de conclusie komen dat, zoals in de nota staat, de bestuurlijke structuren om een en ander te ontwikkelen nog niet zijn gevonden, zeker niet met betrekking tot de ontwikkeling van de tertiaire sector. Uiteraard streven wij geen onzinnige con currentie met andere gemeenten na. Overigens zijn wij ervan overtuigd dat, als er in West-Brabant één gemeente is waar het mogelijk is de tertiaire sector te ontwikkelen, dit toch wel Breda is. Voor de ontwikkeling van werkgelegenheid in deze sector moet men een stad hebben die op een eerste klasse verzorgingsniveau kan bogen. Dit verzor gingsniveau is in West-Brabant slechts in de ge meente Breda te vinden, terwijl men het in geheel Brabant behalve in Breda alleen in de andere grote steden in deze rij aantreft, namelijk in Tilburg, Eindhoven en Den Bosch. Wij zouden West-Brabant er dan ook geen dienst mee bewijzen als wij een beleid zouden voeren met als uitgangspunt dat ie dereen het eerst eens moet zijn voordat men iets kan gaan doen. Ook dat is een "doosje-in-een doos- je"-theorie; op deze manier heeft men weer een kapstok gevonden waar men problemen voor jarenlang aan kan ophangen, zonder dat men echter verder iets doet. Ook dit achten wij niet in het belang van de Bredase bevolking. In zake de uitgangspunten voor de selectie heeft men onder punt 2.3 kunnen aantreffen dat deze dezelfde zijn als aan de additionele raming ten grondslag hebben gelegen en dat zij nagenoeg overeenkomen met de uitgangspunten van de oktober- nota van 1973. De oktobernota van 1973 is "bijge steld" aan de hand van de additionele behoeften-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 769