26 APRIL 1976
771
geregeld, liggen naar onze mening structuren op
nationaal overheidsniveau. Onzes inziens moet
vooralsnog maar eens worden afgewacht wat 'een so
ciaal statuut in andere plaatsen voor goeds
brengt. Tot nu toe hebben wij er nog erg weinig
goeds van gezien en voor zover steden iets derge
lijks hebben ingevoerd, wordt het vaak nogal
soepel toegepast.
Met betrekking tot de bepaling van de omvang
van de behoefte wordt de raad, als ik het zo mag
zeggen, aan de hand meegenomen. Wij verklaren
precies waarom wij iets doen en waarom iets leidt
tot een kwantitatieve groei of vermindering van
het aantal arbeidsplaatsen waarop wij over de
plantermijn menen te moeten rekenen, en van het
aantal vierkante meters dat daarvoor nodig is.
Ik ben het met de heer Van Banning eens dat er
te dien aanzien duidelijke taal wordt gesproken.
Wij geven tenminste aan wat er voor normen zijn
gehanteerd. Men kan deze normen te ruim of te
strak vinden, maar in ieder geval staat alles in
de nota. Dit zijn mijns inziens de normen die op
dit ogenblik het beste te hanteren zijn. Geschikt
terrein vormt inderdaad een absolute voorwaarde
voor het naar Breda trekken van werkgelegenheid.
Op dit gebied kan Breda naar ik meen wat het aan
tal factoren betreft bijzonder hoge ogen gooien.
Breda ligt zeer gunstig en heeft inzake werkgele
genheid en woonklimaat een uitstekend image, maar
het heeft natuurlijk ook te kampen met de algeme
ne economische recessie waar iedere stad mee zit.
Wanneer de heer Dreef constateert dat wij ons
niet aan het gestelde in de oktobernota 1973 heb
ben kunnen houden, heeft hij daar gelijk in. On
danks alle gunstige factoren is gebleken dat wij
niet in staat waren de werkgelegenheid naar Bre
da te trekken die nodig was om de totale beroeps
bevolking van werk te voorzien. Wij betreuren
dat, maar wij zijn van mening dat wij er alles
aan doen. In samenspraak met de raad en na op een
nette wijze van gedachten te hebben gewisseld