776 26 APRIL 1976 een mondiale economische crisis is. Wanneer de samenwerking in gewestelijk verband nog niet op alle punten ideaal is, hebben wij onze eigen ver antwoordelijkheid. Wij dienen ons voortdurend be zig te houden met alle sectoren: wij moeten acti viteiten ontplooien met betrekking tot de indus trie maar ook met betrekking tot mensen die wat de arbeid betreft anders gericht zijn. Bij die laatste categorie denk ik aan degenen die de heer Dreef "klerken" noemt, aan de middenstand en aan de agrarische wereld. De overheid moet uit hoofde van haar verantwoordelijkheidsbesef aandacht heb ben voor alle problemen die zich aandienen. Aangezien wij voortdurend over alle mogelijke onderwerpen spreken, is het mijns inziens zeer ze ker gepast ook over de vestigingen in de kan torensector te spreken, zeker als wordt gesigna leerd dat er op dat gebied ruimte is en als de praktijk ons heeft bewezen dat die ruimte bestaat. Ik meen dat men ons primair verwijten zou kunnen maken, als wij er dan niet voor zorgen dat aan de bestaande behoefte kan worden voldaan. De overloop heeft mijns inziens niet alleen negatieve aspec ten: overloop kan tevens leiden tot vestiging van mensen die ook op dit terrein te werk gesteld zouden moeten kunnen worden. Bovendien zou over loop aanvullende werkgelegenheid kunnen bieden. Wij zijn bij voortduring met het probleem van de werkgelegenheid bezig. Graag zouden wij zien dat er op het terrein Moerdijk een basisin dustrie bij zou komen, mits aan allerlei voorwaar den worden voldaan. Ook dan moeten wij echter uitermate voorzichtig zijn met het stellen van te scherpe eisen. Natuurlijk hebben wij verantwoor delijkheden op alle mogelijke terreinen, niet op de laatste plaats voor een goed sociaal klimaat, voor een goed milieu en dergelijke. Ik vind het echter wel ietwat bezwaarlijk als de indruk zou worden gevestigd dat niet de totale raad zich voor alle problemen verantwoordelijk weet. In dit ver band zou ik er bij de heer Dreef op willen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 776