26 APRIL 1976
785
nog zeggen dat wij de term "klerkenstad" waar
schijnlijk hebben gebruikt op een ogenblik waarop
wij wilden aangeven dat de bevolking van Breda
veel te eenzijdig aan het worden is. Met de term
is mijns inziens zeker geen diskwalificatie van
"klerken" bedoeld. Wij willen in het bijzonder
voor industriële arbeiders en voor lager betaalden
in andere sectoren dat zijn er ook heel wat
pal staan. Derhalve willen wij ook de mensen die
in kantoorvestigingen tewerkgesteld moeten worden,
werk geven; wij hebben alle waardering voor die
mensen. Wij hebben echter het gevoel dat men op
het ogenblik op grond van geheel andere argumen
ten in de richting van een kantorenstad Breda en
een hoofdstad Breda gaat. Naar onze mening zijn
daarbij overwegingen in het geding die wij abso
luut niet kunnen onderschrijven. Wij blijven
pleiten voor een taakstelling vanuit Breda in
twee richtingen; industrie en kantoren. Graag
zouden wij vernemen of b. en w. dit heel expli
ciet willen onderschrijven en naar buiten willen
brengen.
De heer DREEFNaar aanleiding van hetgeen
de wethouder over de nota zelf heeft gezegd zou
ik nog enkele opmerkingen willen maken. Zoals ik
in de commissie economische zaken reeds heb ge
zegd en zoals ook de heer Welschen het zojuist
heeft geformuleerd, houdt de ter tafel liggende
nota verband met beleidsuitgangspunten die men
in de "Nota werkterreinen 75-87" kan vinden. Wij
kunnen hier kort of lang over praten, maar in
die nota staat dat de uitbouw van de werkgelegen
heid in de kantorensector als taakstellend moet
worden gezien. Wij hebben te maken met de concre
te situatie dat het beleid van dit college erop
gebaseerd is dat de kantorenbehoefte als taak
stellend wordt beschouwd. De industriële werkge
legenheid vertoont op het ogenblik een dalende
lijn. Men streeft ernaar in de loop van de jaren
tot een soort stabiliteit te komen teneinde de