786 26 APRIL 1976 werkgelegenheid in de industriële sector niet ver der te laten dalen. De heer VAN BANNING: Het is misschien erg vervelend, maar ik zou nog iets aan het adres van de heer Dreef willen zeggen. Hij is in hoge mate geobsedeerd door het "taakstellende". Nu is deze nota in het kader van de kantorensector natuurlijk taakstellend, maar dat wil niet zeggen dat er geen andere taken zijn. Ik heb reeds geprobeerd duide lijk te maken dat die andere taken naar ons ge voel even zwaar wegen. De heer DREEF: In de besluitvorming heb ik gelezen dat de nota inzake de werkterreinen aan de rijksoverheid zal worden gezonden. Bij de rijks overheid zal men er van uitgaan dat in de nota het door de gemeente Breda gewenste beleid tot uiting komt. In dat kader wordt de kantorensector als taakstellend gezien en men kan dan ook conclu deren dat wij daar rijkssteun voor vragen. Dit heb ik althans opgemaakt uit het preadvies inzake de nota "additionele werkterreinen", waaruit blij kens punt 2.1. de uitgangspunten van de ter tafel liggende nota zijn afgeleid. Het kan niet worden ontkend dat men op pad gaat naar Den Haag met een nota waarin de kantorensector als taakstellend wordt ervaren. Ik kan een en ander tenminste al leen maar op die manier interpreteren. Wethouder VAN GRAAFEILANDDe heer Van Ban ning heeft in algemene zin met zijn eigen woorden en met zijn eigen "gloed" het beleid van het col lege ondersteund. Het komt erop neer dat men op een gegeven ogenblik niet meer moet praten maar doen, aangezien men met praatjes geen gaatjes vult en evenmin werkgelegenheid creëert. Op enkele van de opmerkingen van de heer Van Banning kom ik nog wel terug. Ik zou mijn beantwoording in tweede termijn vooral willen gebruiken om eventuele misverstanden bij de heren Welschen en Dreef weg te nemen. Van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 786