26 APRIL 1976 787 de heer Welschen heb ik opmerkingen gehoord die ik niet geheel kan plaatsen. In eerste termijn heb ik met nadruk gezegd dat er bij de behande ling van de ter tafel liggende nota alle aanlei ding is om nog een keer over de additionele ra ming te gaan spreken omdat deze nota daar ruimte lijk en kwantitatief qua werkgelegenheid deel van uitmaakt. Men kan dat ter discussie stellen. Ik heb voorts gezegd dat dit college van mening is dat wij daar verleden maand over hebben besloten, zodat het weinig zin heeft op die punten de dis cussie nu weer te heropenen. Dit lijkt ons, als een beleidsnota met betrekking tot de werkgele genheid in het geding is, wat kort na elkaar. Naar ik meen is dit een volstrekt juiste gang van za ken, Wij verergeren de problematiek op het gebied van de werkgelegenheid niet als wij de consequen ties trekken uit de omstandigheid dat Breda groeistad is. Ook indien Breda niet als groeistad zou zijn aangewezen, zou op de gemeente Breda een afschuwelijke hoeveelheid werkgelegenheidsproble- matiek afkomen. Er zal in dat geval pendel moeten gaan ontstaan, omdat suburbane ontwikkelingen zullen plaatsvinden zonder dat men in de betrok ken plaatsen in staat zal zijn werkgelegenheid te creëren; de werkgelegenheid zal namelijk ge heel in de richting van Breda komen. Het al dan niet aangewezen zijn tot groeistad heeft derhalve op deze problematiek zeer weinig effect. Wèl we ten wij nu tenminste zelf waar wij over praten en welke bevolkingsaantallen in het geding zijn. De heer WELSCHEN; Begrijp ik nu goed dat de wethouder stelt dat het al dan niet aanwezig zijn van overloop in feite betrekkelijk weinig uit maakt voor de aantallen arbeidsplaatsen waar wij in Breda voor moeten zorgen? Wethouder VAN GRAAFEILANDIk zeg alleen dit: als de bevolking die in West-Brabant komt, zich niet in Breda maar in de dorpen rondom Breda

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 787