788 26 APRIL 1976 vestigt, zal dit op de werkgelegenheidsproblema- tiek in Breda hetzelfde effect hebben. Wij zullen in Breda dan toch de noodzaak zien om in hoge ma te op te komen voor werkgelegenheid ook voor die mensen. De heer WELSCHEN: Zolang inderdaad de direc te omgeving van Breda in het geding is. Wethouder VAN GRAAFEILANDDat klopt. Daar hebben wij het nu ook over. De heer Dreef heeft iets aangehaald uit het preadvies dat het college terzake van de additio nele raming heeft uitgebracht. In dat stuk staat volkomen terecht dat wij bij de rijksoverheid zullen aankloppen. Daaruit concludeer ik even eens volkomen terecht dat dit betrekking zal hebben op de secundaire èn de tertiare sector, dus op de totale werkgelegenheidsproblematiek en niet alleen op de sector waarover wij nu spreken. Het college ontkent dat wijzoals de heer Welschen zegt bezig zouden zijn met het verwaar lozen van de industriële werkgelegenheid. Daar is geen sprake van. De heer Van Banning is er bij interruptie al op ingegaan: het eerste dat wij met betrekking tot de Haagse Beemden concreet hebben gedaan is het geven van een kans aan de industri ële werkgelegenheid door het aanleggen en bouw rijp maken van terreinen, het bouwen van bruggen en wegen enz., enz., kortom door het bieden van de nodige mogelijkheden. Ik kan mededelen dat wij in de secundaire sector een even grote taakstel ling zien als in de tertiaire sector. Ik moge er voorts op wijzen dat wij in het bijzonder voor de industriële werkgelegenheid in deze gemeente een apart orgaan hebben opgericht, de N.V. B.R.I.M. Via deze N.V. kunnen'wij snel en adequaat op vra gen van de kant van vestigingskandidaten reageren. De N.V. is niet voor niets ingesteld. Dit zijn allemaal bewijzen waaruit blijkt dat het ons volle ernst is. Ik begrijp dan ook niet goed waarom wij in dit opzicht steeds weer

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 788