790 26 APRIL 1976 Welschen van het werkgelegenheidsbeleid van dit college gaf. Ik probeer slechts duidelijk te ma ken dat wij in de secundaire sector proberen all ies te bereiken wat er in die sector te bereiken is. Wij wensen ons echter niet te richten op secr- toren, waarvan iedereen gelukkig ook de heer Welschen van mening is dat er geen groei in te verwachten valt. De heer Dreef heeft gevraagd waar de gemeen te Breda blijft met de mensen die in de scheeps bouw werken. Ik vind dit een vraag die men op dit college niet kan afvuren, omdat wij óók wel weten dat zich in de metaalsector op het ogenblik geen groei voordoet. Als zich ergens geen groei voor- doet, kan de gemeente dat beeld wel wensen om te draaien, maar zij is daartoe niet in staat, van daag niet en morgen niet. In de nota inzake de additionele raming hebben wij geprobeerd een dui- delijk beeld te geven van wat er in de komende jaren met betrekking tot de ontwikkeling van alle sectoren van de werkgelegenheid mag worden verr wacht. Wij hebben getracht daar de nodige conse quenties aan te verbinden. Eén van die consequen ties is dat wij ons, met inachtneming van ons streven naar een sterkere groei in de secundaire sector dan de cijfers aangeven, sterk willen ma ken om de tertiaire sector op te vijzelen van verhoudingsgewijs 58 tot 62 Voorwaar, geen eenzijdige benadering van de werkgelegenheid! De heer CRUL: Op grond van zijn liberale op vattingen gaat de wethouder voorbij aan de wortel van alle kwaad. Hij zal in ons betoog hebben ge merkt dat de wortel van alle kwaad het vrije spel van economische krachten is. Dit vrije spel wordt door het college met de ter tafel liggende nota ondersteund. Er wordt op geen enkele wijze voor dit terrein een nieuwe richting ingeslagen en op die manier komt men inderdaad voor de problemen te staan die de wethouder zojuist heeft geschetst, Men moet dan de handen omhoog heffen en zeggen;

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 790