26 APRIL 1976
799
trekken naar de culturele sectorhoewel er ook
cultuurfilosofen zijn die de industriële en de
culturele sector als één-rpot-nat zien. Zo ver zou
ik vanavond echter vooralsnog niet willen gaan.
De samenhang vormt een "rode draad" in het
betoog dat ik zou willen houden en dat naar ik
meen aardig overeenkomt met het betoog van de heer
Visser. Te dien aanzien zijn wij mijns inziens
even progressief in de zin van kritisch ten op
zichte van de dingen die ons worden voorgelegd.
Met betrekking tot de samenhang zou ik mijn betoog
in twee gedeelten willen splitsen. Enerzijds is
in de sector cultuur de samenhang met het geheel
van culturele verschijnselen aan de orde; ander
zijds hebben wij in de sector cultuur te maken met
de samenhang met de andere sectoren. Als onder
grond voor die samenhang is in het bijzonder het
rapport van het provinciaal opbouworgaan van be
lang
Allereerst iets over de samenhang met de ove
rige sectoren. Bij de bespreking van het voorstel
in de commissie hebben wij hierbij vrij veel kant
tekeningen gemaakt, die wij ook op papier hebben
gezet en hebben voorgelegd aan de andere leden
van de commissie en de voorzitter. Wij hebben
daarbij te kennen gegeven dat er bij ons met be
trekking tot het instellen van deze beide commis
sies vrij veel vragen rijzen. In het bijzonder
gaat men zich, als er een commissie ex artikel 62
T--C- gedeeltelijk bestaande uit burgers wordt
gevormd, afvragen hoe dan precies de vertegenwoor
diging van andere groeperingen geregeld is. Het
is niet duidelijk hoe de contacten van een commis
sie ex artikel 62 met de andere commissies ex ar
tikel 61 en ex artikel 62 zijn. Ook de contacten
met de verdere groeperingen in Breda vormen naar
ons gevoel nog een zeer onoverzichtelijk terrein.
In zoverre is er dan bij de instelling van deze
commissie ex artikel 62 duidelijk sprake van een
experiment
Tegelijkertijd in dezen sluit ik aan bij