26 APRIL 1976
801
van uitgegaan dat ergens, waar dan ook, een huis
of een gebouw zou komen waarin dan de cultuur ge
vestigd zou zijn. Men meende dat dat niet de hoofd
zaak moest zijn, maar dat men moest proberen het
culturele terrein op zo veel mogelijk punten te
beslaan. De opvatting was dat ernaar diende te
worden gestreefd de cultuur niet in de grote in
stituten -- museum, schouwburg of Beyerd te
houden en dat er een nieuw beleid zou moeten ko
men, gericht op het verdelen van de cultuur onder
grotere groepen van burgers in Breda. Dat idee
met betrekking tot de Beyerd is bij de instelling
van de commissie ex artikel 61 niet overgenomen.
De heer Visser heeft gesproken over een toekom
stige uitbreiding van het aantal commissies. In
dit verband rijst de vraag in hoeverre het moge
lijk zou zijn in de toekomst de taak van deze
Beyerd-commissie uit te breiden. De permanente
educatie, die in verband met deze commissie wordt
genoemd, zou een mogelijkheid kunnen bieden om na
te gaan of het beleidsveld voor de commissie toch
niet te eng is gezien.
De adviezen van het provinciaal opbouworgaan
worden in het voorstel enkele malen genoemd ter
ondersteuning van de gekozen oplossingen. In zo
verre ben ik dan ook niet buiten de orde als ik
over het rapport van het provinciaal opbouworgaan
spreek. Er doet zich een groot probleem voor, nu
langzaam maar zeker gaat blijken dat denkrichtin
gen, overwegingen en voorstellen uit voornoemd
rapport in volledige of half-bakken vorm hun weg
in het beleidsveld in Breda vinden, terwijl het
rapport echter nog steeds niet in de raad is be
handeld en nog steeds niet kon gaan dienen als een
mogelijk uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen.
In dit verband zijn wij bang dat de nota van het
provinciaal opbouworgaan langzamerhand achterhaald
zal worden, omdat een dergelijke nota eigenlijk
niet meer te toetsen is op haar waarde en op haar
mogelijkheden voor een verder beleid. In de com
missie werd de nota tot mijn spijt door de wethou-