26 APRIL 1976 811 nog groter te maken. Naar mijn mening dateren de plannen voor deze commissie uit de tijd dat de af spiegelingscolleges nog functioneerden. De situa tie is nu echter wel enigszins anders en ik zou dan ook graag een voorbeeld willen geven van hoe het nu zou kunnen gaan. Twee progressieve raadsleden en zes burgers adviseren over een bepaald voorstel positief; de twee C.D.A.-raadsleden en het ene V.V.D-raadslid zijn tegen. Wat zal het college in een dergelijk geval met het advies doen? Op blz. 4 van bijlage 131 staat: "Taakopdracht en vrije samenstelling van de commissie bieden naar ons oordeel een bete re waarborg voor zicht op het beleid en coördina tie dan een directe belangenvertegenwoordiging." Ook de raadsleden zijn in zekere zin toch belan genvertegenwoordigers, zij het misschien op een andere wijze dan in het voorstel wordt bedoeld? Ook de wethouder, die voorzitter van de commissie wordt, is een politicus. Ook voor hem geldt dat politiek de kunst van het haalbare is. Hoe moeten nu de burgers zich in deze commissie voelen, wan neer zij steeds zouden moeten ervaren dat hun ad vies in feite van minder gewicht is? Uiteindelijk valt immers in deze raadszaal de beslissing en dat maakt het "koppen tellen" in de commissie iets ge makkelijker Ik weet dat ik het nu erg negatief formuleer, maar ik wil dit hier signaleren. In de commissie vergadering heb ik erop aangedrongen dat hierover uitgebreid met de burger-kandidaten wordt gespro ken. De burgers moeten weten dat het hier om een experiment gaat en ik hoop dan ook dat het colle ge deze suggestie in overweging wil nemen en haar bij de te volgen selectieprocedure wil overnemen. In het voorstel wordt het P.O.O.-rapport ten tonele gevoerd. In het midden latend of het wel zin heeft op een rapport in te gaan waarover col lege noch raad zich heeft uitgesproken, is mijn fractie van mening dat serieuze aandacht moet wor den gevraagd voor de door de opstellers van het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1976 | | pagina 811